Middels de recente goedkeuring van het wetsontwerp houdende diverse fiscale bepalingen wordt de bestaande regeling met betrekking tot de investeringsaftrek, belastingkrediet voor O&O, alsook de innovatieaftrek gewijzigd. In de huidige bijdrage wordt dieper ingegaan op de aanpassingen aan de investeringsaftrek.
De belangrijkste takeaways zijn de volgende:
Reeds meerdere decennia worden vennootschappen fiscaal gestimuleerd om te investeren in de verdere uitbouw van hun bedrijf via de regeling van de “investeringsaftrek”.
In wat volgt brengen we op algemene wijze de werking van de investeringsaftrek in herinnering en gaan we in op meest opmerkelijke aanpassingen[1].
De investeringsaftrek laat algemeen gesproken toe dat vennootschappen die investeren in nieuwe materiële of immateriële vaste activa, voor het jaar van de investering (of voor bepaalde investeringen gespreid over de afschrijvingsduur van het actiefbestanddeel) een “fictieve” kost in aftrek kunnen brengen.
De grootte van deze “fictieve” kost wordt berekend door de aanschaffingswaarde of beleggingswaarde van het actiefbestanddeel te vermenigvuldigen met bepaalde in de wet opgenomen percentages die enerzijds afhankelijk kunnen zijn van de grootte van de vennootschap, maar anderzijds ook van de beoogde investering.
Op vandaag bestaan er twee “types” investeringsaftrek, te weten een “gewone” investeringsaftrek die enkel openstaat voor “kleine vennootschappen[2]”, en een “verhoogde investeringsaftrek” die zowel voor kleine als grote vennootschappen openstaat.
Voor wat de “gewone” investeringsaftrek betreft, is het zo dat er – behoudens de in de wet opgenomen algemene voorwaarden en uitsluitingen - geen voorwaarden worden gesteld wat het type investeringen betreft. Op die manier kan een vennootschap die een fabriekshal bouwt om de productiecapaciteit uit te breiden - mits naleving van enkele beperkte formaliteiten - genieten van een investeringsaftrek die 8% bedraagt.
Gesteld dat de bouw van de fabriekshal bv. 1,5 miljoen EUR kost, leidt dit tot een fiscale aftrek in hoofde van de vennootschap van 8% x 1,5 miljoen EUR, ofte 120.000 EUR. Dit resulteert vervolgens in een belastingbesparing van 30.000 EUR (120.000 EUR x 25%).
Opdat deze aftrek kan worden genoten, is het in eerste instantie vereist dat de vennootschap kwalificeert als “kleine vennootschap”. Of de vennootschap als dusdanig kwalificeert hangt onder andere af van het (geconsolideerde) balanstotaal/omzet/aantal personeelsleden.
Naast de gewone investeringsaftrek, bestaat er zoals vermeld tevens een “verhoogde” investeringsaftrek. Dit “type” investeringsaftrek laat, enkele uitzonderingen niet te na gesproken, kleine en grote vennootschappen toe een verhoogde investeringsaftrek te genieten wanneer zij een bepaald type investeringen verrichten. Te denken valt aan de aanschaf van octrooien, (specifieke) energiebesparende investeringen, maar ook activa gebruikt in het kader van onderzoek en ontwikkeling (O&O).
Opdat de aftrek voor dit type investeringen de investeringsaftrek kan worden toegepast, is het noodzakelijk dat (een soms aanzienlijk aantal) formaliteiten tijdig worden nageleefd.
Specifiek voor wat investeringen betreft die werden verricht in het belastbaar tijdperk verbonden aan aanslagjaar 2024 (voor vennootschappen die boekhouden per kalenderjaar is dit boekjaar 2023) wordt een investeringsaftrek toegekend van 20,5% op de in deze paragraaf vermelde investeringen[3]. Voor investeringen die worden verricht in het belastbaar tijdperk dat verbonden is aan aanslagjaar 2025 (doch slechts voor investeringen verricht vóór 1 januari 2025) wordt een aftrek toegekend van 15,5% voor de voorheen vermelde investeringen.
Het wetsontwerp dat werd goedgekeurd voorziet drie wezenlijke aanpassingen aan het stelsel van de investeringsaftrek, zijnde het type investeringen dat in aanmerking komt, de relevante percentages, alsook een wezenlijke aanpassingen aan de uitgesloten activa.
Volgens de wetgever hebben de verschillende wijzigingen aan de investeringsaftrek gedurende de afgelopen jaren voor een onsamenhangend geheel aan maatregelen gezorgd, hetgeen ertoe leidt dat de beleidsdoelstellingen vaak niet gehaald worden. In dat licht achtte de wetgever het zinvol om de regeling te moderniseren en het type investeringen dat in aanmerking komt voor de investeringsaftrek te herzien.
Voor wat de gewone investeringsaftrek betreft, blijft de regeling bij het oude, met dien verstande dat het percentage van de aftrek gefixeerd wordt op 10% waar dit voorheen 8% was.
Voor wat de verhoogde investeringsaftrek betreft, is het zo dat de wetgever voorziet in twee sporen, te weten: een “thematisch” spoor en een specifiek spoor.
Inzake het “thematisch spoor” voorziet de wetgever fiscale ondersteuning voor investeringen in de volgende categorieën:
Bij wijze van voorbeeld stelt de parlementaire voorbereiding dat volgende investeringen worden geviseerd: investeringen die leiden tot i) een beperkter waterverbruik, ii) minder afvalgeneratie, iii) minder uitstoot, of iv) een hogere duurzaamheid van de productiecyclus.
Er moet evenwel worden opgemerkt dat de effectief in aanmerking komende investeringen zullen worden opgenomen in lijsten die worden opgesteld door de betrokken regeringen en driejaarlijks zouden worden geactualiseerd. Slechts wanneer de belastingplichtige ook over een attest beschikt dat de investering effectief beantwoordt aan een investering opgenomen op de lijst, zal de aftrek kunnen worden toegepast. In die zin moet men aldus afwachten welke activa effectief in aanmerking komen voor de investeringsaftrek.
Het “specifiek spoor” heeft betrekking op de investering in octrooien en milieuvriendelijke investeringen in onderzoek en ontwikkeling en wordt de “technologie-aftrek” genoemd.
Ook voor wat de verhoogde investeringsaftrek betreft, wordt voortaan gewerkt met “statische” percentages (daar waar in de huidige regeling de percentages worden aangepast in functie van het indexcijfer der consumptieprijzen). Als dusdanig zal de investerinsgaftrek er als volgt uitzien voor in aanmerking komende investeringen die vanaf 1 januari 2025 worden verricht:
Verder wordt voorzien dat de investeringsaftrek berekend wordt op basis van de “netto-aanschaffingswaarde” van het tot stand gekomen actiefbestanddeel zo de vennootschap geniet van een vrijstelling voor doorstorting van bedrijfsvoorheffing.
Voorts is het de bedoeling dat de aftrek voor het thematisch spoor beperkt wordt tot een maximumbedrag dat moet worden vastgesteld door de regering.
Bijkomend wordt een nieuwe uitsluiting voorzien binnen het stelsel van de investeringsaftrek. Concreet kan de gewone investeringsaftrek niet worden toegepast wanneer het gaat om investeringen in activa die een negatieve klimaat- en milieu-impact hebben waarvoor gelet op de stand van de technologie (milieuvriendelijke) alternatieven beschikbaar zijn.
Op die manier tracht de wetgever vennootschappen te ontmoedigen om te investeren in verouderde technologieën die schadelijk zijn voor het milieu. Als voorbeeld in de parlementaire voorbereiding wordt een investering in een gasketel aangehaald aangezien het vandaag mogelijk is om via elektrische verwarming of warmtepompen de ruimte te verwarmen.
De niet in aanmerking komende activa onder deze uitsluitingsrond zullen worden opgelijst.
Tot slot voorziet de wetgever in een overgangsregeling voor investeringen die geschied(d)en vóór 1 januari 2025, maar waarvoor de afschrijvingen doorlopen na die datum. In de mate de vennootschappen geopteerd hebben voor de (bijna historische) regeling van de gespreide investeringsaftrek, wordt bevestigd dat voomelde aftrek ook van toepassing blijft op de afschrijvingen die werden aangenomen na 1 januari 2025.
In een volgende bijdrage, wordt nader ingegaan op (de opportuniteiten die) de wijzigingen aan het belastingkrediet voor O&O en de innovatieaftrek (bieden).
Aarzel niet ons te contacteren om na te gaan hoe uw vennootschap het maximale uit de huidige en toekomstige regeling inzake investeringsaftrek kan halen.
[1] Dit artikel ambieert niet om exhaustief de wijzigingen weer te geven en te bespreken. Als dusdanig wordt bv. niet ingegaan op de investeringsaftrek voor investeringen in bepaalde digitale activa.
[2] Alsook bepaalde natuurlijke personen. In het huidige artikel wordt enkel ingegaan op de situatie voor vennootschappen.
[3] Afhankelijk van het type investering, kan geopteerd worden om de investeringsaftrek te spreiden in functie van de afschrijvingen. In dat geval wordt een investeringsaftrek toegepast van 27,5% die berekend wordt op de afschrijving. Voor aanslagjaar 2025 (en meer specifiek voor investeringen die gedaan werden tot en met 31 december 2024) bedraagt het percentage van de gespreide investeringsaftrek 22,5%.