Recht op een afzonderlijk aanslagvoet : wat de arrest 87/2024 van de Grondwettelijke Hof ons leert ?

Het is discriminerend dat de baten van zelfstandigen die, wegens een geschil, zijn ontvangen na het verstrijken van het belastbare tijdperk waarop zij betrekking hebben, niet onderworpen zijn aan een afzonderlijke aanslagvoet.

Context van de zaak

Een architect ontvangt in 2018 achterstallige erelonen met betrekking tot de jaren 2010 tot 2012, na afloop van een geschil met zijn vroegere vennoot. De belastingadministratie oordeelt dat die achterstallen onderworpen zijn aan het gewone belastingstelsel, en niet aan een afzonderlijke aanslag. De architect betwist die beslissing voor de Rechtbank van eerste aanleg te Luik. De toepassing van het gewone belastingstelsel leidt volgens hem tot een overmatige belastingdruk, aangezien die achterstallige erelonen worden geglobaliseerd met zijn andere inkomsten van 2018 en hij bijgevolg aan een hogere aanslagvoet wordt onderworpen dan wanneer hij die erelonen in de betrokken jaren zou hebben ontvangen.

De architect vraagt om het voordeel van artikel 171, 5°, b), van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (WIB 1992) te genieten, dat voorziet in een afzonderlijke aanslagvoet voor de werknemers die bezoldigingen aangeven die, door toedoen van een overheid of wegens het bestaan van een geschil, pas zijn uitbetaald na het belastbare tijdperk waarop die bedragen betrekking hebben1 .

1 Die bezoldigingen worden belast tegen de gemiddelde aanslagvoet met betrekking tot het geheel van de belastbare inkomsten van het laatste vorige jaar waarin de belastingplichtige een normale beroepswerkzaamheid heeft gehad.

De Rechtbank wijst erop dat die bepaling evenwel niet van toepassing is op de baten van vrije beroepen. De Rechtbank vraagt het Hof of dat verschil in behandeling bestaanbaar is met het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie (artikelen 10, 11 en 172 van de Grondwet).

Onderzoek door het Hof

Volgens het Hof verbiedt het gelijkheidsbeginsel in fiscale zaken (artikelen 10, 11 en 172 van de Grondwet) de wetgever niet een fiscaal voordeel toe te kennen aan sommige belastingplichtigen, op voorwaarde dat het daaruit voortvloeiende verschil in behandeling tussen belastingplichtigen redelijk wordt verantwoord. Het Hof wijst erop dat artikel 171, 5°, b), van het WIB 1992 tot doel heeft de progressiviteit van de belasting af te remmen wanneer het belastbare inkomen niet-periodieke inkomsten omvat en de laattijdige uitbetaling van die inkomsten niet te wijten is aan de belastingplichtige, maar aan een overheid of het bestaan van een geschil. In het licht van dat doel is het niet pertinent om de baten van zelfstandigen uit te sluiten wanneer de betalingsachterstand voortvloeit uit een geschil en niet aan hen toe te schrijven valt. Het Hof oordeelt dat de overige argumenten die door de Ministerraad worden aangevoerd, niet toelaten dat verschil in behandeling te verantwoorden. Zo is, volgens het Hof, het risico dat, in geval van een geschil, de schuldeiser en de schuldenaar een akkoord sluiten om de fiscale last te beperken, niet te vergelijken met het risico dat kan bestaan bij ontstentenis van een conflict. Het feit dat de inkomsten van zelfstandigen van jaar tot jaar kunnen variëren en niet op regelmatige tijdstippen worden ontvangen, terwijl het loon van werknemers vooraf wordt bepaald en doorgaans wel op regelmatige tijdstippen wordt ontvangen, vormt evenmin een verantwoording voor het verschil in behandeling. Het belastbaar inkomen wordt immers ook gevormd door achterstallige inkomsten die van jaar tot jaar kunnen variëren, en dat zowel voor werknemers als voor zelfstandigen. Tot slot geldt het argument dat een zelfstandige eventuele fiscale meerkosten kan vorderen van zijn schuldenaar, eveneens voor een werknemer, maar die laatste geniet niettemin een afzonderlijke aanslag.

Besluit

Het Hof oordeelt dat artikel 171, 5°, b), van het WIB 1992 de artikelen 10, 11 en 172 van de Grondwet schendt in zoverre het niet bepaalt dat baten afzonderlijk worden belast tegen de gemiddelde aanslagvoet met betrekking tot het geheel van de belastbare inkomsten van het laatste vorige jaar waarin de belastingplichtige 12 maanden belastbare beroepsinkomsten heeft gehad, wanneer de uitbetaling van die baten, wegens een geschil, pas heeft plaatsgevonden na het belastbare tijdperk waarop zij in werkelijkheid betrekking hebben. Het Grondwettelijk Hof is het rechtscollege dat waakt over de inachtneming van de Grondwet door de verschillende wetgevers in België. Het Hof kan wetten, decreten en ordonnanties vernietigen, ongrondwettig verklaren en schorsen wegens schending van een fundamenteel grondrecht of een bevoegdheidverdelende regel.


Dit persbericht, opgesteld door de cel « media » van het Hof, bindt het Grondwettelijk Hof niet. De tekst van het arrest is te vinden op de webstek van het Grondwettelijk Hof en in bijlage.

Mots clés