De vorming van de Arizonaregering lost eindelijk de onduidelijkheid op rond verschillende fiscale hervormingen die tot nu toe slechts in projectvorm bestonden. Tot de nu bevestigde maatregelen behoren de invoering van een solidariteitsbijdrage, de herziening van de vrijstellingsvoorwaarden van het RDT-regime en de belasting op carried interest.
Deze wijzigingen zouden tegen midden volgend jaar in een wet moeten worden vastgelegd, hoewel er nog onzekerheid heerst over de inwerkingtredingsdatum en eventuele overgangsbepalingen. De regeringsakkoord specificeert echter dat alle fiscale hervormingen vanaf 2026 van kracht zullen zijn.
Hieronder vindt u een toelichting op de belangrijkste ontwikkelingen en onze eerste analyses.
De tekst voorziet in de invoering van een belasting van 10 % op financiële meerwaarden, inclusief crypto-activa. Deze belasting zal niet met terugwerkende kracht worden toegepast, en meerwaarden gerealiseerd vóór de inwerkingtreding van de maatregel blijven vrijgesteld.
Er is een vrijstelling van 10.000 euro voorzien voor kleine beleggers.
In geval van een aanzienlijke deelneming van minstens 20 %, blijft een bedrag van 1 miljoen euro altijd vrijgesteld.
De minwaarden die betrekking hebben op deze categorie inkomsten zijn aftrekbaar binnen hetzelfde belastingjaar, zonder dat ze kunnen worden overgedragen.
Het valt nog te bezien hoe deze bijdrage zich zal verhouden tot de huidige belasting op meerwaarden op aandelen (33 % voor winsten buiten het normale beheer van het privévermogen en 16,5 % voor bepaalde vervreemdingen aan entiteiten buiten de EER), de meerwaarden gerealiseerd op aandelen in ‘obligatiefondsen’ (fondsen die voor meer dan 10% in vorderingen beleggen) die vandaag al tegen 30% op de rentecomponent worden belast (“19bis-belasting”), en de regel volgens welke de inbreng van effecten geen fiscaal kapitaal creëert tot het bedrag van de reële waarde van de ingebrachte effecten wanneer de meerwaarde niet belastbaar is.
Tenslotte, en fundamenteler, werpt de praktische uitvoering van deze nieuwe bijdrage vele vragen op.
Nog wat werk voor de volgende regering.
De jaarlijkse belasting op effectenrekeningen blijft vastgezet op 0,15 %, in tegenstelling tot eerdere voorstellen die een verhoging naar 0,25 % voorzagen. Er zullen echter maatregelen worden onderzocht om de eventuele strategieën ter vermijding van deze belasting beter te reguleren.
Het regeringsakkoord voorziet in de invoering van een permanente fiscale en sociale regularisatie.
Het regime voorziet in een gedifferentieerde belasting naargelang de aard van de geregulariseerde kapitaals: een tarief van 30 % zou van toepassing zijn op niet-verjारे kapitaal, dat wil zeggen kapitaal waarvoor de belastingadministratie theoretisch nog steeds belastingen en sancties zou kunnen vorderen. Een hoger tarief van 45 % zou daarentegen gelden voor verjारे kapitaal, dus fondsen waarvan de oorsprong oud is en waarvoor de administratie geen beroep meer kan doen, maar die fiscaal onregelmatig blijven. Aangezien bepaalde betrokken belastingen, voornamelijk de successierechten, onder de bevoegdheid van de Gewesten vallen, moeten deze bij het systeem worden betrokken.
Er is een uitzondering voorzien voor te goeder trouw zijnde belastingplichtigen, wat van toepassing zou kunnen zijn op erfgenamen die achteraf onroerende activa ontdekken die niet door hun ouders zijn aangegeven. Het valt nog te bezien of deze uitzondering alle situaties zal dekken en onder welke voorwaarden.
Door een dergelijke regularisatie in te stellen, geeft de regering gehoor aan een grote vraag van de praktijkmensen door een stabiel en duurzaam kader te creëren. De doeltreffendheid van deze regularisatie zal echter afhangen van de duidelijkheid van de modaliteiten die deze zullen omkaderen.
De RDT-aftrek wordt een vrijstelling.
De deelnemingsdrempel van 10 % blijft ongewijzigd, maar die van 2,5 miljoen euro wordt verhoogd tot 4 miljoen euro, enkel voor grote ondernemingen. Deze voorwaarde is niet van toepassing op middelgrote ondernemingen.
De definitie van “middelgrote ondernemingen” is gebaseerd op de bestaande criteria van de CIR (gemiddeld personeelsbestand lager dan 250 ETP, maximale omzet van 50 miljoen euro of balans van 43 miljoen euro).
De tekst voert echter opnieuw de voorwaarde van financiële immobilisatie in voor deelnemingen van meer dan 4 miljoen euro, terwijl deze eis in 2011 in strijd met het Europese recht werd geacht.
Er wordt een belasting van 5 % op de meerwaarde bij de uitstap uit een SICAV RDT ingevoerd. De verrekening van de roerende voorheffing op de vennootschapsbelasting zal afhankelijk zijn van een minimale vergoeding van 50.000 euro voor de leidinggevende. Dit maakt de fiscaliteit van investeringen nog complexer en beantwoordt zeker niet aan het vereenvoudigingsdoel. We vinden het moeilijk om de link te begrijpen tussen dit fiscale regime en de voorwaarde van een minimale vergoeding voor de leidinggevende. Dit systeem is waarschijnlijk het resultaat van een duister politiek compromis.
Het regeringsakkoord voorziet in de invoering van een specifiek fiscaal regime voor carried interest, met als doel het competitiever te maken ten opzichte van buurlanden en de activiteit van private equity-fondsen in België te stimuleren. Dit systeem beoogt een verhoogde juridische zekerheid te bieden aan fondsbeheerders, terwijl een aantrekkelijke belasting wordt gehandhaafd.
Carried interest is een vorm van beloning voor beheerders van beleggingsfondsen, gebaseerd op de prestaties van de beleggingen in plaats van op een vaste commissie. In België is de fiscale behandeling ervan momenteel afhankelijk van de structurering ervan: indien het als dividend wordt beschouwd, is het onderworpen aan de roerende voorheffing van 30 % (gereduceerd tot 15 % onder het VVPRbis-regime); indien het wordt gelijkgesteld aan een beroepsinkomen, wordt het dan belast tegen de progressieve tarieven van de personenbelasting (tot 50 %).
De hervorming zou een afzonderlijk tarief van 30 % invoeren, zonder invloed op de bestaande plannen. Er zijn echter nog steeds verduidelijkingen nodig met betrekking tot het toepassingsgebied: zal het alle carried interest betreffen of alleen die met fiscale onzekerheden? Zal het voorbehouden zijn aan in België gevestigde beheerders? Bovendien vermeldt de tekst niet of een minimuminvestering van de beheerder vereist zal zijn om van dit preferentiële tarief te kunnen genieten.
Het regeringsakkoord bevestigt dat de emigratie van een vennootschap zal worden gelijkgesteld aan een fictieve liquidatie bij de vennootschap. In dit opzicht is er niets nieuws.
De onzekerheid blijft bestaan over het lot van dit regime bij de aandeelhouder. Eerdere projecten voorzagen in de inhouding van de Belgische roerende voorheffing, maar het regeringsakkoord zwijgt hierover.
De invoering van een dergelijke “exit tax” zou problemen van compatibiliteit met het Europese recht en bepaalde fiscale verdragen kunnen opleveren.
Wordt vervolgd…
Het tarief van de bronheffing op liquidatiereserves zal vanaf 2026 stijgen van 5 % naar 6,5 %, waardoor het effectieve tarief op 15 % komt, tegenover 13,64 % vandaag. De wachttijd vóór uitkering wordt teruggebracht van 5 naar 3 jaar.
De drempel voor de minimale vergoeding die recht geeft op het verlaagde vennootschapsbelastingtarief van 20 % zal stijgen van 45.000 naar 50.000 euro en zal voortaan geïndexeerd worden.
Deze bepaling, die de voordelen in natura beperkt tot 20 % van het bruto jaarloon van de bedrijfsleider, vormt een ware revolutie op het gebied van de planning van vergoedingen.
Tot nu toe structureerden veel bedrijfsleiders hun vergoeding door een beperkt loon te combineren met een aanzienlijk deel voordelen in natura, zoals de terbeschikkingstelling van een woning, de toekenning van aandelenopties, een bedrijfsauto. Dit mechanisme maakte het mogelijk om de fiscaliteit te optimaliseren terwijl een hoog algemeen vergoedingsniveau werd behouden.
Met deze nieuwe regel kan een bedrijfsleider geen voordelen in natura meer genieten die meer dan 20 % van zijn bruto jaarloon bedragen. Dit betekent dat de huidige strategieën voor fiscale optimalisatie grondig moeten worden herzien.
Het auteursrechtelijke regime kan opnieuw worden toegepast op software, wat een gunstig belastingtarief mogelijk maakt (15 % tot 73.070 euro aan inkomsten in 2024). De uitsluiting van 2023 wordt dus ingetrokken.
Softwareontwikkelaars kunnen opnieuw profiteren van het gunstige auteursrechtelijke regime. Dit is een enorme overwinning voor de sector.
De termijnen voor controle en belastingheffing worden in het algemeen teruggebracht tot 3 jaar en tot 4 jaar voor complexe aangiften. Bij verdenking van fraude wordt de termijn van 10 naar 7 jaar verlengd (8 jaar voor complexe dossiers).
De werking van de dienst voor fiscale bemiddeling zal evolueren naar een procedure van fiscale arbitrage die zal tussenkomen na de administratieve fase. Een dergelijk systeem heeft tot doel de behandelingstijden van fiscale geschillen te verkorten.
De belastingadministratie kan rechtstreeks het Centraal Contactpunt (CCP) raadplegen in geval van concrete aanwijzingen van fraude, mits kennisgeving aan de belastingplichtige binnen de maand. Crypto-rekeningen en online-game-rekeningen van meer dan 10.000 euro moeten ook worden aangegeven.
Het sanctieplan inzake fiscale controle zou worden herzien, zowel voor directe als indirecte belastingen. Voortaan zou bij een eerste fout te goeder trouw geen automatische sanctie worden toegepast; de belastingplichtige zou eenvoudigweg een waarschuwing ontvangen. Bovendien zou het huidige verbod op aftrek bij de vennootschapsbelasting niet langer systematisch worden toegepast, maar alleen op herhaalde inbreuken die hebben geleid tot een verhoging van de belasting met minstens 10 %. Deze evolutie kadert in de recente rechtspraak van het Grondwettelijk Hof.
Tenslotte kan deze aanvullende belastinggrondslag niet worden verrekend met de verliezen van het lopende boekjaar, maar wel met de overgedragen verliezen van de voorgaande jaren.
De federale regering overweegt de gewesten te helpen bij het tegengaan van vastgoed-share deals. De belastingadministratie beschikt echter reeds over instrumenten om misbruik te bestrijden via de algemene anti-misbruikbepaling van het registerrecht.
Het verlaagde btw-tarief van 6% voor sloop en heropbouw wordt opnieuw ingevoerd voor leveringen van woningen die gebouwd zijn na de sloop van een bestaand gebouw. De sociale voorwaarden die voorheen aan deze tijdelijke maatregel waren verbonden, blijven van kracht. Het oppervlaktecriterium zal van 200 m² naar 175 m² gaan voor de leveringen.
Er is een verlenging van de overgangstermijn voorzien voor hybride wagens, met een maximale fiscale aftrek van 75 % tot 2027, gevolgd door een geleidelijke daling.
Ten slotte, zoals voorzien, wordt de federale aftrek van hypothecaire intresten voor woningen die geen hoofdverblijfplaats zijn, afgeschaft, wat een terugtrekking van de federale fiscale interventie op dit gebied betekent.