Deze circulaire is een aanvulling van de circulaire 2022/C/33 van 31.03.2022 over de vaststelling van het wettelijke rustpensioen in het kader van de aanvullende pensioenen voor bedrijfsleiders die aan het sociaal statuut van de zelfstandigen onderworpen zijn.
Inhoudstafel
III. Administratieve tolerantie aangaande de inwerkingtreding
1. De circulaire 2022/C/33 bespreekt de gevolgen van de afschaffing van de harmonisatiecoëfficiënt door de W 15.06.2021 (1) bij de vaststelling van het wettelijke rustpensioen voor de berekening van de 80 %-grens in het kader van de aanvullende pensioenen voor bedrijfsleiders die aan het sociaal statuut van de zelfstandigen onderworpen zijn.
(1) Wet van 15.06.2021 tot wijziging van diverse bepalingen betreffende de pensioenregelingen voor werknemers en zelfstandigen, wat betreft de berekening van het proportioneel pensioen (BS 06.07.2021).
2. Om de raming van het wettelijke pensioen zo dicht mogelijk te laten aansluiten bij het wettelijke pensioen dat werkelijk zou worden toegekend, rekening houdend met de gekende gegevens voor de periode waarin de premie werd betaald, wordt in nr. 4 van de voormelde circulaire meegedeeld dat de raming uitgaat van een splitsing van de loopbaan in twee periodes, namelijk een periode waarvoor de harmonisatiecoëfficiënt van toepassing was (vóór 2021) en een periode waarvoor die coëfficiënt niet meer van toepassing is (vanaf 2021).
3. Die ramingsmethode veronderstelt dat de pensioeninstellingen en/of de vennootschappen (inrichters) vanaf 2021 beschikken over aanvullende inlichtingen om het bedrag van de verschuldigde premie te bepalen rekening houdend met de 80 %-grens.
Er is evenwel gebleken dat die pensioeninstellingen en/of die vennootschappen niet over die inlichtingen beschikten en bij hun raming van het wettelijke pensioen geen rekening hebben gehouden met de gevolgen van de afschaffing van de harmonisatiecoëfficiënt door de W 15.06.2021.
4. Vandaar dat wordt verduidelijkt dat als alternatief (2) voor de ramingsmethode zoals beschreven in nr. 4, derde en vierde lid, van de voormelde circulaire 2022/C/33, het wettelijke pensioen steeds mag worden geraamd op 50 % van het bruto-inkomen, in voorkomend geval beperkt tot het maximumpensioen. Voor het jaar 2021 bedraagt dat maximumpensioen 35.896,43 euro. De bedoelde vennootschap kan er m.a.w. voor kiezen om, vanaf 2021, de 80 %-grens op dezelfde manier te berekenen als vroeger, maar 50 % van het bruto-inkomen te nemen in plaats van 25 % (zie ook de jaarlijkse circulaire over de grensbedragen inzake aanvullende pensioenen).
(2) Het staat de vennootschap evenwel vrij om in het kader van de berekening van de 80 %-grens voor de raming van het bedoelde wettelijke pensioen de nieuwe berekeningswijze toe te passen zoals opgenomen in de circulaire 2022/C/33.
5. Rekening houdend met het gebrek aan inlichtingen die nodig zijn voor de berekening (zie nr. 3 hiervoor), en om de vennootschappen die een aanvullend pensioen aanbieden aan hun bedrijfsleiders niet te benadelen, worden de volgende faciliteiten toegestaan, ongeacht de gebruikte berekeningsmethode om het wettelijke pensioen vast te stellen.
Voor de aanslagjaren 2022 en 2023 moet het gedeelte van de premies dat niet aftrekbaar is enkel en alleen als gevolg van de verhoging van het geraamde wettelijke pensioen dat voortvloeit uit de afschaffing van de harmonisatiecoëfficiënt (overschrijding van de 80 %-grens - de premie-excedenten), voor die aanslagjaren in principe (3) niet in de verworpen uitgaven worden opgenomen.
Die administratieve tolerantie wordt enkel verleend voor zover de vennootschap die premie-excedenten boekt op een rekening '49 Over te dragen kosten' in de loop van het belastbare tijdperk (boekjaar) dat verbonden is met het aanslagjaar 2023.
(3) Zie echter het voorbeeld hierna.
Die premie-excedenten (die niet aftrekbaar zijn voor de voormelde redenen) zullen gelden als voorschot voor de te betalen premies (4) voor het belastbare tijdperk dat verbonden is met het aanslagjaar 2024, om na te gaan of de 80 %-grens zoals bedoeld in artikel 59, WIB 92, wordt gerespecteerd.
(4) De pensioeninstellingen en vennootschappen zullen op die manier de nodige tijd hebben om de ontbrekende inlichtingen te verzamelen en om het bedrag van de vanaf 2023 verschuldigde premies aan te passen, rekening houdend met de in de loop van de jaren 2021 en 2022 te veel gestorte bedragen.
6. Die tolerantie geldt niet voor de contracten die in 2021, 2022 of 2023 vervallen en evenmin voor het gedeelte van de premies dat betrekking heeft op een back-service die wordt toegepast tijdens de laatste vijf jaren van het contract.
7. Hierna wordt ter verduidelijking een voorbeeld gegeven waarbij een aantal verschillende veronderstellingen worden gemaakt (5).
Gegeven (in euro)
Een vennootschap heeft in 2015 een groepsverzekeringscontract afgesloten voor haar bedrijfsleider. Het contract voorzag oorspronkelijk in een jaarlijkse premie van 4.000. De premie is volledig aftrekbaar volgens de oude berekeningswijze (6), rekening houdend met de toegekende bezoldigingen sinds het afsluiten van het contract.
Er wordt vanuit gegaan dat in 2021, 2022 en 2023 een normale bezoldiging wordt betaald.
De vennootschap voert haar boekhouding per kalenderjaar.
Jaar 2021
De betaalde premie bedraagt 4.000.
De berekening van de 80 %-grens (7) geeft een aftrekbare premie van 3.800.
Het excedent voor 2021 bedraagt 200, namelijk het verschil tussen enerzijds de betaalde premie en anderzijds de premie die voldoet aan de 80 %-grens.
Het excedent (of een gedeelte ervan) dat moet worden opgenomen in de verworpen uitgaven kan enkel worden bepaald bij het afsluiten van het boekjaar 2022.
Jaar 2022
Veronderstelling 1
De berekening van de 80 %-grens (7) geeft een aftrekbare premie van 3.800.
De betaalde premie bedraagt 4.000.
Het excedent voor 2022 bedraagt 200, namelijk het verschil tussen enerzijds de betaalde premie en anderzijds de premie die voldoet aan de 80 %-grens.
Een excedent van 400 wordt naar het volgende boekjaar (2023) overgedragen door een boeking via de overlopende rekening '49 Over te dragen kosten'.
Er moet niets in de verworpen uitgaven worden opgenomen voor de aanslagjaren 2022 en 2023.
Veronderstelling 2
De berekening volgens de 80 %-grens (7) geeft een aftrekbare premie van 3.800.
De premie werd nog niet betaald.
Bij de betaling van de premie voor 2022 wordt geen rekening gehouden met het excedent van 2021 en er wordt een premie van 3.800 betaald.
Het excedent van 200 (2021) wordt naar het volgende boekjaar (2023) overgedragen door een boeking via de overlopende rekening '49 Over te dragen kosten'.
Er moet niets in de verworpen uitgaven worden opgenomen voor de aanslagjaren 2022 en 2023.
Veronderstelling 3
De berekening van de 80 %-grens (7) geeft een aftrekbare premie van 3.800.
Er wordt slechts een premie van 3.600 betaald, waarbij voor de bepaling ervan rekening werd gehouden met het excedent van 200 voor 2021.
Er moet geen excedent worden overgedragen naar het volgende boekjaar (2023) door een boeking via de overlopende rekening '49 Over te dragen kosten'.
Er moet niets in de verworpen uitgaven worden opgenomen voor de aanslagjaren 2022 en 2023.
Veronderstelling 4
De berekening van de 80 %-grens (7) geeft een aftrekbare premie van 3.800.
Er wordt geen rekening gehouden met het excedent van 200 voor het jaar 2021 en er wordt een premie van 3.800 betaald.
Het excedent van 200 (2021) wordt niet overgedragen naar het volgend boekjaar (2023) door een boeking via de overlopende rekening '49 Over te dragen kosten'.
Het bedrag van 200 moet in de verworpen uitgaven worden opgenomen voor het aanslagjaar 2022.
Veronderstelling 5
De berekening van de 80 %-grens (7) geeft een aftrekbare premie van 3.800.
Er wordt geen rekening gehouden met het excedent van 200 voor het jaar 2021 en er wordt een premie van 4.000 betaald.
Het excedent van 400 (2021 en 2022) wordt niet overgedragen naar het volgend boekjaar (2023) door een boeking via de overlopende rekening '49 Over te dragen kosten'.
Het bedrag van 400 moet in de verworpen uitgaven worden opgenomen, namelijk 200 voor het aanslagjaar 2022 en 200 voor het aanslagjaar 2023.
Jaar 2023 (geval waarbij in 2022 op de rekening ’49 Over te dragen kosten’ 400 werd geboekt)
Veronderstelling 1
De berekening van de 80 %-grens (8) geeft een aftrekbare premie van 2.800.
De vennootschap beschouwt het overgedragen premiegedeelte voor 2021 en 2022, namelijk 400, effectief als een voorschot voor 2023 en betaalt in 2023 een premie van 2.400.
Er moet niets in de verworpen uitgaven worden opgenomen voor het aanslagjaar 2024.
Veronderstelling 2
De berekening van de 80 %-grens (8) geeft een aftrekbare premie van 2.800.
De vennootschap beschouwt het overgedragen premiegedeelte voor 2021 en 2022, namelijk 400, als een voorschot voor 2023 (zij doet de vereiste boeking) maar betaalt in 2023 een premie van 4.000.
Er moet 1.600 in de verworpen uitgaven worden opgenomen voor het aanslagjaar 2024.
Veronderstelling 3
De berekening van de 80 %-grens (8) geeft een aftrekbare premie van 300.
De vennootschap beschouwt het overgedragen premiegedeelte voor 2021 en 2022, namelijk 400, als een voorschot voor 2023 (zij doet de vereiste boeking) en betaalt in 2023 geen enkele premie.
Er moet 100 in de verworpen uitgaven worden opgenomen voor het aanslagjaar 2024, tenzij de vennootschap het saldo van de excedenten beschouwt als een voorschot voor 2024 en de vereiste boeking doet.
(5) Zie ook het voorbeeld in de voormelde circulaire 2022/C/33.
(6) Waarbij het wettelijke rustpensioen wordt geraamd op 25 % van het bruto-inkomen voor het betreffende jaar.
(7) Waarbij het bedoelde wettelijke pensioen wordt geraamd volgens de bedoelde alternatieve methode.
(8) Waarbij het bedoelde wettelijke pensioen wordt geraamd volgens de nieuwe berekeningswijze zoals opgenomen in de voormelde circulaire 2022/C/33.
NAMENS DE MINISTER:
Voor de Administrateur-generaal van de Fiscaliteit,
Danny DELVAUX
Adviseur-generaal
Bron: Fisconetplus