De Algemene Administratie van de Fiscaliteit – Belasting over de toegevoegde waarde publiceerde op 20/05/2022 de Circulaire 2022/C/54 betreffende de invoering van een stelsel van maandelijkse teruggaaf voor bepaalde belastingplichtigen die ertoe gehouden zijn openbare dienstverplichtingen te vervullen.
Deze circulaire handelt over de invoering van een stelsel van maandelijkse teruggaaf voor belastingplichtigen die gehouden zijn één of meer openbare dienstverplichtingen te vervullen en waarvan het btw-krediet dat voortkomt uit de periodieke aangiften in aanzienlijke mate afkomstig is van aankopen van goederen en diensten die zij verrichten ingevolge dergelijke verplichtingen
2. Doel van de nieuwe regeling
4. Rechthebbenden op de maandelijkse teruggaaf – voorwaarden
4.1. Beoogde belastingplichtigen
4.2. Bijzondere toepassingsvoorwaarden
a. Het voorafgaande kalenderjaar
b. Tolerantie: twaalf opeenvolgende maanden die de aanvraag om vergunning voorafgaan
4.2.3.3. Omvang van het belastingkrediet
5.2. Aanvraag van de vergunning
5.3. Toekenning van de vergunning
5.4. Geldigheidsduur van de vergunning
5.5. Verval en intrekking van de vergunning
6.1. Minimum van het belastingkrediet
6.3. Tijdige indiening btw-aangiften
6.4. Elektronische indiening van de btw-aangiften
1. Inleiding
Deze circulaire licht het stelsel van de maandelijkse teruggaaf toe als ingevoerd door het koninklijk besluit van 01.02.2022 tot wijziging van het koninklijk besluit nr. 4 van 29.12.1969 met betrekking tot de teruggaven inzake belasting over de toegevoegde waarde wat betreft de maandelijkse teruggaaf van btw-kredieten aan bepaalde belastingplichtigen die openbare dienst verplichtingen vervullen (BS 14.02.2022) (hierna 'het koninklijk besluit van 01.02.2022').
Dit stelsel wordt hierna aangeduid met de bewoordingen 'het bijzonder stelsel van maandelijkse teruggaaf voor belastingplichtigen die één of meer openbare dienstverplichtingen vervullen'.
Het klassieke stelsel maandelijkse teruggaaf wordt toegelicht middels de circulaire nr. E.T.115.806 (AOIF 9/2009) van 03.03.2009.
2. Doel van de nieuwe regeling
De nieuwe regeling sterkt ertoe een nieuwe toepassing van het stelsel van maandelijkse teruggaaf van het btw-krediet in te voeren voor bepaalde belastingplichtigen die maandelijks periodieke btw-aangiften indienen waarvan het btw-krediet, dat voortkomt uit deze periodieke aangiften, in aanzienlijke mate afkomstig is van aankopen van goederen en diensten die zij verrichten ingevolge één of meer door de overheid opgelegde openbare dienstverplichtingen.
Hoewel de beoogde belastingplichtigen in het algemeen een aanzienlijk of zelfs volledig recht op aftrek van voorbelasting hebben, dragen sommige van deze belastingplichtigen een aanzienlijke btw-voorfinancieringslast als gevolg van aankopen die vereist of opgelegd zijn krachtens hun openbare dienstverplichtingen.
Zelfs als in rekening wordt gebracht dat deze belastingplichtigen hun recht op aftrek kunnen laten gelden, is de openbare dienstverplichting belastend voor hun cashflow, ingevolge de teruggaaftermijnen van het btw-krediet (wanneer de verschuldigde belasting op de uitgaande verrichtingen de aftrekbare belasting op de inkomende verrichtingen slechts gedeeltelijk compenseert).
Tenzij zij in aanmerking komen voor één van de bestaande gevallen van maandelijkse teruggaaf kunnen deze belastingplichtigen immers slechts op kwartaalbasis (in de maandaangifte met betrekking tot de laatste maand van elk kalenderkwartaal) om deze teruggaaf verzoeken, waarbij de ordonnancering van deze teruggaaf dan plaatsvindt binnen twee of drie maanden na het verzoek. Dit tijdsverloop tussen de betaling van de belasting aan de leveranciers en het tijdstip waarop deze belasting daadwerkelijk door deze belastingplichtigen wordt gerecupereerd, vormt een financiële belemmering voor de uitoefening van hun activiteit en dus voor de uitoefening van hun openbare dienstverplichtingen.
3. Wettelijke bepalingen
Artikel 75 van het Btw-Wetboek bepaalt:
“De belasting kan slechts worden teruggegeven in de gevallen waarin dit Wetboek voorziet.”
Artikel 76, § 1, eerste lid, van het Btw-Wetboek bepaalt:
“Onverminderd de toepassing van artikel 334 van de programmawet van 27 december 2004, wordt wanneer het bedrag van de belasting die ingevolge de artikelen 45 tot 48 voor aftrek in aanmerking komt, aan het einde van het kalenderjaar meer bedraagt dan de belasting die verschuldigd is door de belastingplichtige die overeenkomstig artikel 50 voor BTW-doeleinden is geïdentificeerd en gehouden is tot het indienen van de aangifte bedoeld in artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, onder de voorwaarden bepaald door de Koning, het verschil teruggegeven binnen drie maanden op uitdrukkelijk verzoek van de belastingplichtige of van zijn aansprakelijke vertegenwoordiger bedoeld in artikel 55, §§ 1 of 2.”
Artikel 76, § 1, derde lid, van het Btw-Wetboek bepaalt:
“De Koning kan bepalen dat het overschot, in de door Hem te bepalen gevallen en onder de door Hem te stellen voorwaarden, vóór het einde van het kalenderjaar wordt teruggegeven.”
Artikel 80, eerste lid, van het Btw-Wetboek bepaalt:
“De Koning bepaalt de formaliteiten en voorwaarden waaraan de teruggaaf onderworpen is, de wijze waarop ze geschiedt en de ambtenaar die ze verricht.”
Artikel 80, tweede lid, eerste zin, van het Btw-Wetboek bepaalt:
“Hij stelt de minima vast die bereikt moeten zijn opdat op het verzoek om teruggaaf kan worden ingegaan.”
Artikel 81, § 1, van het koninklijk besluit nr. 4 van 29 december 1969 met betrekking tot de teruggaven inzake belasting over de toegevoegde waarde (hierna “het koninklijk besluit nr. 4) bepaalt:
“Wanneer volgens de gegevens van de in artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, van het Wetboek bedoelde aangifte, het eindresultaat een door de Staat verschuldigd bedrag is, wordt dat bedrag naar het volgende aangiftetijdvak overgebracht.”
Artikel 1 van het koninklijk besluit van 01.02.2022 wijzigt artikel 81 van het koninklijk besluit nr. 4 op de hierna volgende wijze.
Artikel 81, § 2, eerste lid, van het koninklijk besluit nr. 4 wordt aangevuld met een bepaling onder 5° luidende:
“5° het door de Staat verschuldigde bedrag na het indienen van de in artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, van het Wetboek bedoelde maandaangifte door een andere dan een in artikel 55, § 3, tweede lid, van het Wetboek bedoelde belastingplichtige, wanneer dat ten minste 50 euro bedraagt en wanneer het overschot in het voordeel van die belastingplichtige:
a) ten minste 12.000 euro bedraagt gedurende het verstreken kalenderjaar of 1.000 euro voor de betrokken aangifteperiode gedurende het eerste kalenderjaar waarin deze belastingplichtige te ertoe gehouden is openbare dienstverplichtingen vervullen;
b) afkomstig is van tijdens diezelfde periode in aftrek gebrachte bedragen die voor ten minste dertig procent hun oorsprong vinden in de aankopen van goederen en diensten verricht op grond van één of meer van zijn openbare dienstverplichtingen"
Artikel 81, § 2, tweede lid, van het koninklijk besluit nr. 4 wordt vervangen als volgt:
"De teruggaaf bedoeld in het eerste lid, 1°, is afhankelijk van de voorwaarde dat alle aangiften met betrekking tot de handelingen van het kalenderjaar uiterlijk op 20 januari van het volgende jaar zijn ingediend. Voor de teruggaaf bedoeld in het eerste lid, 2° tot 5°, worden alle aangiften met betrekking tot de handelingen van het lopende jaar ingediend uiterlijk de twintigste van de maand na, naargelang van het geval, het kwartaal of de maand op het einde waarvan het door de Staat verschuldigde bedrag blijkt. Voor de teruggaaf bedoeld in het eerste lid, 3° tot 5°, worden die aangiften bovendien ingediend overeenkomstig de modaliteiten bepaald in artikel 18, § 4, van het koninklijk besluit nr. 1 van 29 december 1992 met betrekking tot de regeling voor voldoening van de belasting over de toegevoegde waarde."
Artikel 81, § 3, derde lid, van het koninklijk besluit nr. 4 als gewijzigd door artikel 1 van het koninklijk besluit van 01.02.2022 luidt als volgt:
“De ordonnancering of de verrichting gelijkgesteld met een betaling, geschiedt uiterlijk de derde maand volgend op het tijdvak waarop de kwartaalaangifte of de aangifte van de laatste maand van dit kwartaal betrekking heeft. Ze geschiedt evenwel uiterlijk de tweede maand volgend op het tijdvak waarop de maandaangifte betrekking heeft in de gevallen bedoeld in paragraaf 2, eerste lid, 3° tot 5°.”
In artikel 81, § 5, wordt het eerste lid vervangen als volgt:
“De teruggaaf bedoeld in paragraaf 2, eerste lid, 3° en 5°, kan daarenboven alleen worden verkregen als de bevoegde dienst van de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde waaronder de belastingplichtige ressorteert daartoe vergunning verleent. Die vergunning wordt aangevraagd met een brief die alle elementen bevat en vergezeld gaat van alle stukken die kunnen aantonen dat de belastingplichtige voldoet aan de bijzondere voorwaarden die voor het verkrijgen van die teruggaaf vereist zijn.”
Artikel 81, § 5, vijfde lid, als gewijzigd door artikel 1 van het koninklijk besluit van 01.02.2020 luidt als volgt:
“Door of namens de Minister van Financiën kan worden bepaald dat het kalenderjaar bedoeld in paragraaf 2, eerste lid, 3° en 5°, wordt vervangen door een periode van twaalf maanden die de aanvraag om vergunning voorafgaat.”
Artikel 81, § 5, zevende lid, wordt vervangen als volgt:
“Indien de administratie vaststelt dat de belastingplichtige niet meer voldoet aan de in paragraaf 2, eerste lid, 3° en 5°, bedoelde voorwaarden, kan ze bij een met redenen omklede beslissing de vergunning op ieder ogenblik intrekken.”
4. Rechthebbenden op de maandelijkse teruggaaf – voorwaarden
4.1. Beoogde belastingplichtigen
Met de inwerkingtreding van artikel 81, § 2, eerste lid, 5° van het koninklijk besluit nr. 4 wordt het toepassingsgebied van de maandelijkse teruggaaf van het btw-krediet uitgebreid tot een nieuwe categorie van belastingplichtigen, namelijk de andere dan de in artikel 55, § 3, tweede lid, van het Btw-Wetboek bedoelde belastingplichtigen die maandelijkse periodieke btw-aangiften indienen en aan één of meer openbare dienstverplichtingen zijn onderworpen.
Zowel de belastingplichtige die in België is gevestigd en die maandelijks aangifte doet overeenkomstig artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, van het Btw-Wetboek, als de belastingplichtige die niet in België is gevestigd en die maandelijks aangifte doet overeenkomstig artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, van voornoemd Wetboek (1) komen in aanmerking om het stelsel van de maandelijkse teruggaaf te genieten, voor zover ze hier uitdrukkelijk om verzoeken en ze voldoen aan de hieronder vermelde toepassingsvoorwaarden.
(1) Het feit of deze belastingplichtige al dan niet een aansprakelijk vertegenwoordiger heeft aangeduid speelt geen enkele rol.
Daarentegen wordt van het stelsel van de maandelijkse teruggaaf uitgesloten, de niet in België gevestigde belastingplichtige die in België niet voor btw-doeleinden is geïdentificeerd onder een individueel nummer, maar die wordt vertegenwoordigd door een vooraf erkend persoon welke beschikt over een globaal btw-identificatienummer waaronder hij meerdere buitenlandse belastingplichtigen vertegenwoordigt.
4.2. Bijzondere toepassingsvoorwaarden
4.2.1. Algemeen
Voor de toepassing van het bijzonder stelsel van maandelijkse teruggaaf voor belastingplichtigen die één of meer openbare dienstverplichtingen vervullen dient aan een aantal bijzondere toepassingsvoorwaarden te worden voldaan.
De maandelijkse teruggaaf is zowel onderworpen aan de basisvoorwaarde dat in hoofde van de belastingplichtige openbare dienstverplichting(en) bestaan, als aan een aantal bijkomende bijzondere voorwaarden.
4.2.2. Basisvoorwaarde
De basisvoorwaarde voor de toepassing van het bijzonder stelsel van maandelijkse teruggaaf voor belastingplichtigen die één of meer openbare dienstverplichtingen vervullen, is dat de belastingplichtige aan één of meer openbare dienstverplichtingen is onderworpen.
De openbare dienstverplichtingen omvatten uiteenlopende verplichtingen die door een bevoegde overheid worden opgelegd aan leveranciers of dienstverrichters met de bedoeling om de vrije marktwerking in het algemeen belang te corrigeren. Deze openbare dienstverplichtingen worden gedefinieerd of bepaald door een bevoegde overheidsinstantie met het oog op bepaalde leveringen van goederen of diensten in het algemeen belang die een marktdeelnemer, indien hij zich door zijn eigen commerciële belangen zou laten leiden, zonder enige vorm van compensatie niet, niet in dezelfde mate of niet onder dezelfde voorwaarden zou leveren of verrichten.
Dergelijke openbare dienstverplichtingen komen onder meer voor in de elektriciteits- en gasmarkt (met betrekking tot de ecologische, technische en sociale aspecten van de energievoorziening), bij de postdiensten en bij het openbaar vervoer.
Het is niet van belang of deze belastingplichtigen tot dergelijke verplichtingen gehouden zijn na de inwerkingtreding van de nieuwe regeling dan wel of ze daartoe reeds voordien gehouden waren.
4.2.3. Bijkomende voorwaarden
4.2.1.1. Voorwaarden
Aangezien de maandelijkse teruggaaf een afwijking vormt op het basisbeginsel van de driemaandelijkse teruggaaf, is de regeling uitsluitend bedoeld voor situaties waarin een versnelde teruggaaf van deze kredieten uit economisch of financieel oogpunt gerechtvaardigd is, wat meestal het geval is wanneer deze btw-kredieten omvangrijk zijn en zich telkens opnieuw voordoen.
Het hier bedoelde bijzondere stelsel van maandelijkse teruggaaf is bovendien uitsluitend bedoeld voor voormelde categorieën van belastingplichtigen waarbij het btw-krediet in aanzienlijke mate afkomstig is van aankopen van goederen en diensten die zij verrichten ingevolge één of meer door de overheid opgelegde openbare dienstverplichtingen.
Om de maandelijkse teruggaaf te kunnen genieten, dient de belastingplichtige welke één of meer openbare dienstverplichtingen vervult dan ook aan volgende twee bijkomende bijzondere voorwaarden te voldoen:
- een belastingoverschot in zijn voordeel hebben gehad tijdens het verstreken kalenderjaar van ten minste 12.000 euro of, in het eerste jaar waarin de belastingplichtige ertoe gehouden is openbare dienstverplichtingen te vervullen, 1.000 euro voor de betrokken aangifteperiode;
- het belastingoverschot tijdens dezelfde periode is afkomstig van in aftrek gebrachte bedragen die voor ten minste dertig procent hun oorsprong vinden in de aankopen van goederen en diensten verricht op grond van één of meer van zijn openbare dienstverplichtingen.
Voor het vaststellen van, enerzijds, de omvang van het belastingkrediet en, anderzijds, de in aftrek gebrachte belasting, dient steeds éénzelfde referentieperiode in aanmerking te worden genomen.
In het geval de belastingplichtige onderscheiden bedrijfsafdelingen of bijhuizen in België bezit, wordt het belastingoverschot in zijn voordeel en de in aftrek gebrachte belasting van al deze bedrijfsafdelingen of bijhuizen in aanmerking genomen. De verschillende bedrijfsafdelingen of bijhuizen zullen m.a.w. niet afzonderlijk worden beschouwd voor het beoordelen van deze voorwaarden.
4.2.3.2. Referentieperiode
a. Het voorafgaande kalenderjaar
Om na te gaan of hogergenoemde bijkomende voorwaarden vervuld zijn, dient in principe het aan de aanvraag voorafgaande kalenderjaar in aanmerking te worden genomen.
Voorbeeld (1)
Een belastingplichtige is gehouden tot één of meer openbare dienstverrichtingen sinds 01.01.2015 en vraagt de vergunning voor het bijzonder stelsel van maandelijkse teruggaaf voor belastingplichtigen die één of meer openbare dienstverplichtingen vervullen aan op 07.06.2022. Om te beoordelen of de bijkomende bijzondere voorwaarden van dat stelsel (belastingoverschot van ten minste 12.000 euro dat voor ten minste dertig procent zijn oorsprong vindt in openbare dienstverplichtingen) vervuld zijn neemt de belastingplichtige als referentieperiode in aanmerking, het aan de aanvraag voorafgaande kalenderjaar, d.w.z. de periode van 01.01.2021 t.e.m. 31.12.2021.
b. Tolerantie: twaalf opeenvolgende maanden die de aanvraag om vergunning voorafgaan
Indien de belastingplichtige daardoor in de voorwaarden komt om de vergunning te verkrijgen, mag de referentieperiode van het verstreken kalenderjaar evenwel vervangen worden door de periode van twaalf opeenvolgende maanden die de aanvraag om vergunning voor maandelijkse teruggaaf voorafgaat.
Deze referentieperiode van twaalf opeenvolgende maanden, die de aanvraag om vergunning voorafgaat, mag evenwel niet aanvangen vóór 1 januari van het voorafgaande kalenderjaar.
Voorbeeld (2)
Een belastingplichtige is gehouden tot één of meer openbare dienstverrichtingen sinds 01.01.2015 en vraagt de vergunning voor het bijzonder stelsel van maandelijkse teruggaaf voor belastingplichtigen die één of meer openbare dienstverplichtingen vervullen aan op 07.06.2022.
De belastingplichtige heeft vastgesteld dat hij niet aan de bijkomende bijzondere voorwaarden van dat stelsel (belastingoverschot van ten minste 12.000 euro dat voor ten minste dertig procent zijn oorsprong vindt in openbare dienstverplichtingen) voldoet wanneer hij als referentieperiode het voorafgaande kalenderjaar (periode van 01.01.2021 tot 31.12.2021) in aanmerking neemt. Hij voldoet daarentegen wel aan de desbetreffende voorwaarden indien hij de referentieperiode van 01.06.2021 tot 31.05.2022 (periode van twaalf opeenvolgende maanden die de aanvraag om vergunning voorafgaan) in aanmerking neemt.
Het is de belastingplichtige toegestaan deze laatste referentieperiode in aanmerking te nemen ter vervanging van de referentieperiode 01.01.2021 tot en met 31.12.2021.
c. Het eerste jaar waarin de belastingplichtige ertoe gehouden is één of meer openbare dienstverplichtingen te vervullen
Voor belastingplichtigen die voor het eerst aan één of meer openbare dienstverplichtingen zijn onderworpen, wordt in het eerste jaar waarin ze openbare dienstverplichtingen vervullen, de betrokken aangifteperiode, d.w.z. het tijdvak van de maandaangifte waarin om de teruggaaf wordt verzocht, in aanmerking genomen als referentieperiode.
De administratie aanvaardt in dat geval dat de aanvraag van de vergunning, wat de bijkomende bijzondere voorwaarden betreft, gebaseerd is op vooruitzichten (zie in dat verband punt 5.2. 'Aanvraag van de vergunning'). De belastingplichtige kan de regeling maandelijkse teruggaaf toepassen ten vroegste de dag volgend op de notificatie van de vergunning (zie in dat verband punt 5.1. 'Algemeen').
Voorbeeld (3)
Een belastingplichtige is gehouden tot één of meer openbare dienstverplichtingen vanaf 01.02.2022.
De belastingplichtige vraagt de vergunning voor het bijzonder stelsel van maandelijkse teruggaaf voor belastingplichtigen die één of meer openbare dienstverplichtingen vervullen aan op 25.07.2022.
Aangezien de belastingplichtige zich op dat laatste tijdstip bevindt in het eerste jaar waarin hij één of meer openbare dienstverplichtingen vervult, is de toepasselijke referentieperiode de betrokken aangifteperiode waarin de belastingplichtige om de teruggaaf verzoekt.
De belastingplichtige verkrijgt de vergunning, die is gebaseerd op vooruitzichten, op 22.08.2022.
De belastingplichtige kan de teruggaaf vragen van het belastingkrediet dat blijkt uit de aangifte met betrekking tot de maand augustus 2022, in te dienen uiterlijk op 20.09.2022 (evenals overigens voor de belastingkredieten met betrekking tot alle daaropvolgende aangifteperioden van het kalenderjaar 2022), voor zover althans voor de desbetreffende aangifteperiode voldaan is aan de bijkomende bijzondere voorwaarden (belastingoverschot van ten minste 1.000 euro dat voor ten minste dertig procent zijn oorsprong vindt in openbare dienstverplichtingen).
Voor de toepassing van de hier bedoelde referentieperiode is het niet vereist dat de aanvraag en het tijdstip dat de belastingplichtige gehouden is tot openbare dienstverplichtingen in hetzelfde kalenderjaar zijn gelegen.
Voorbeeld (4)
Een belastingplichtige is gehouden tot één of meer openbare dienstverplichtingen vanaf 01.07.2022.
De belastingplichtige vraagt een vergunning voor het bijzonder stelsel van maandelijkse teruggaaf voor belastingplichtigen die één of meer openbare dienstverplichtingen vervullen aan op 01.05.2023.
Aangezien de belastingplichtige zich op dat laatste tijdstip nog steeds bevindt in het eerste jaar waarin hij gehouden is tot één of meer openbare dienstverplichtingen (er is geen referentieperiode van twaalf opeenvolgende maanden welke de vergunning voorafgaat voorhanden) is de toepasselijke referentieperiode de betrokken aangifteperiode waarin de belastingplichtige om de teruggaaf verzoekt.
De belastingplichtige verkrijgt de vergunning, die is gebaseerd op vooruitzichten, op 19.05.2023.
De belastingplichtige kan de teruggaaf vragen van het belastingkrediet dat blijkt uit de aangifte met betrekking tot de maand mei 2023, in te dienen uiterlijk op 20.06.2023 (evenals overigens voor de belastingkredieten met betrekking tot alle daaropvolgende aangifteperioden van het kalenderjaar 2023), voor zover althans voor de desbetreffende aangifteperiode voldaan is aan de bijkomende bijzondere voorwaarden (belastingoverschot van ten minste 1.000 euro dat voor ten minste dertig procent zijn oorsprong vindt in openbare dienstverplichtingen).
De administratie staat toe dat gedurende gans het jaar 2023 het tijdvak van de maandaangifte waarin om de teruggaaf wordt verzocht in aanmerking wordt genomen als referentieperiode.
Wanneer, bij toepassing van de hier bedoelde referentieperiode, de vergunning, die is gebaseerd op vooruitzichten, wordt verkregen vóór het tijdstip waarop de belastingplichtige gehouden is tot één of meer openbare dienstverplichtingen, moet er worden op gewezen dat deze slechts uitwerking heeft vanaf het tijdstip dat de belastingplichtige gehouden is tot één of meer openbare dienstverplichtingen.
Voorbeeld (5)
Een belastingplichtige is gehouden tot één of meer openbare dienstverplichtingen vanaf 01.10.2022.
De belastingplichtige vraagt een vergunning aan voor het bijzonder stelsel van maandelijkse teruggaaf voor belastingplichtigen die één of meer openbare dienstverplichtingen vervullen op 01.04.2022.
Aangezien de belastingplichtige de vergunning aanvraagt voorafgaand aan het eerste jaar waarin hij gehouden is tot één of meer openbare dienstverplichtingen (er is geen referentieperiode van twaalf opeenvolgende maanden welke de vergunning voorafgaat) is de toepasselijke referentieperiode de betrokken aangifteperiode waarin de belastingplichtige om de teruggaaf verzoekt.
De belastingplichtige verkrijgt de vergunning, die is gebaseerd op vooruitzichten, op 21.04.2022.
De vergunning kan slechts uitwerking hebben, aangezien de belastingplichtige slechts gehouden is tot één of meer openbare dienstverplichtingen op een later tijdstip dan het tijdstip waarop de vergunning door hem wordt verkregen, vanaf het tijdstip dat de belastingplichtige gehouden is tot de openbare dienstverplichtingen, d.i. op 01.10.2022.
De belastingplichtige kan de teruggaaf vragen van het belastingkrediet dat blijkt uit de aangifte met betrekking tot de maand oktober 2022, in te dienen uiterlijk op 20.11.2022 (evenals overigens voor de belastingkredieten met betrekking tot alle daaropvolgende aangifteperioden van het kalenderjaar 2022), voor zover althans voor de desbetreffende aangifteperiode voldaan is aan de bijkomende bijzondere voorwaarden (belastingoverschot van ten minste 1.000 euro dat voor ten minste dertig procent zijn oorsprong vindt in openbare dienstverplichtingen).
4.2.3.3. Omvang van het belastingkrediet
De belastingplichtige moet een belastingoverschot van ten minste 12.000 euro hebben gehad in het aan de aanvraag voorafgaande kalenderjaar. Voor belastingplichtigen die voor het eerst aan één of meer openbare dienstverplichtingen zijn onderworpen moet het belastingoverschot, in het tijdvak waarvoor om teruggaaf wordt verzocht, ten minste 1.000 euro bedragen. (Dit laatste bedrag is het op maandbasis proportioneel equivalent aan het bedrag van 12.000 euro opgenomen in de basisregel.)
Aan de desbetreffende voorwaarde is voldaan wanneer het totaalbedrag de roosters YY ('Totaal bedrag van de roosters 59, 62 en 64') van de maandaangiften welke betrekking hebben op het verstreken kalenderjaar 12.000 euro hoger is dan het totaalbedrag van de roosters XX ('Totaal bedrag van de roosters 54, 55, 56, 57, 61 en 63') tijdens diezelfde periode of, in het eerste jaar waarin de belastingplichtige ertoe gehouden is openbare dienstverplichtingen te vervullen, wanneer het totaal bedrag van de roosters YY het totaalbedrag van de roosters XX minimum 1.000 euro overtreft voor de betrokken aangifteperiode.
4.2.3.4. De in aftrek gebrachte btw vindt voor minstens 30 % zijn oorsprong in openbare dienstverplichtingen
Het belastingoverschot in het voordeel van de belastingplichtige moet afkomstig zijn van tijdens dezelfde periode in aftrek gebrachte bedragen die voor ten minste dertig procent hun oorsprong moeten vinden in de aankopen van goederen en diensten verricht op grond van één of meer van zijn openbare dienstverplichtingen.
Om het bedrag van de tijdens het verstreken kalenderjaar in aftrek gebrachte bedragen te bepalen, wordt het totaalbedrag van de bedragen opgenomen in de roosters 59 ('Aftrekbare btw') van de maandaangiften die betrekking hebben op dat kalenderjaar in aanmerking genomen. Dit bedrag dient, om het bedrag van de in aftrek gebrachte belasting correct te bepalen, vervolgens te worden verminderd en/of vermeerderd met welbepaalde bedragen opgenomen in andere roosters van diezelfde btw-aangiften. Deze bedragen houden immers een correctie (in min of in meer) van de in de roosters 59 uitgeoefende recht op aftrek.
Het totaalbedrag van de roosters 59 wordt meer in het bijzonder:
- verminderd met de bedragen opgenomen in de roosters 61 ('Diverse btw-regularisaties in het voordeel van de Staat') van dezelfde aangiften in de mate dat deze althans betrekking hebben op een herziening van het recht op aftrek in het voordeel van de Staat;
- vermeerderd met de bedragen opgenomen in de roosters 62 ('Diverse regularisaties in het voordeel van de aangever') van dezelfde aangiften in de mate deze althans betrekking hebben op een herziening van het recht op aftrek in het voordeel van de belastingplichtige;
- verminderd met de bedragen opgenomen in de roosters 63 ('Terug te storten btw op ontvangen creditnota's') van dezelfde aangiften (1);
(1) Elke ontvangen creditnota met betrekking tot een handeling waarvoor aanvankelijk aan de aangever een belasting werd in rekening gebracht, vermeldt in principe een bedrag als btw. Dit bedrag moet worden teruggestort aan de Staat in de mate waarin de belasting oorspronkelijk werd in aftrek gebracht. Het wordt niet opgenomen in rooster 61 maar in rooster 63 van de aangifte. Het bedrag aan aftrekbare btw opgenomen in rooster 59 dient te worden verminderd met dit bedrag.
- verminderd met de bedragen opgenomen in de roosters 61 ('Diverse btw-regularisaties in het voordeel van de Staat') in de mate dat ze betrekking hebben op de terugstorting van btw in aftrek gebracht naar aanleiding van de ontvangst van creditnota's (2);
(2) Een creditnota ontvangen met betrekking tot een handeling waarvoor de aangever zelf schuldenaar was van de belasting (intracommunautaire verwerving van goederen, handeling beoogd door artikel 20 van het KB nr. 1 van 29.12.1992 of een andere handeling opgenomen in rooster 86, 87 of 88 van de aangifte of van een voorgaande aangifte) bevat geen enkel bedrag als btw. De verwerver van de goederen of ontvanger van diensten is ertoe gehouden de btw die hij naar aanleiding van het ontvangen van een dergelijke creditnota oorspronkelijk in aftrek heeft gebracht (in rooster 59 van de aangifte) terug te storten aan de Staat. Hij doet dit door opname van het bedrag dat hij oorspronkelijk in aftrek heeft gebracht in rooster 61 van de aangifte. Het bedrag aan aftrekbare btw opgenomen in rooster 59 dient te worden verminderd met dit bedrag.
De belastingplichtigen die het bedrag van de in aftrek gebrachte belasting, tijdens het eerste kalenderjaar waartoe deze belastingplichtige ertoe gehouden is openbare dienstverplichtingen te vervullen, per aangifteperiode dienen te bepalen, passen de hiervoor vermelde regels toe per aangifteperiode.
De in aftrek gebrachte belasting moet daarnaast voor ten minste dertig procent zijn oorsprong vinden in de aankopen van goederen en diensten verricht op grond van één of meer van zijn openbare dienstverplichtingen. Dit houdt meer concreet in dat het aankopen van goederen en/of diensten waarvoor een recht op aftrek wordt uitgeoefend:
- hetzij opgelegd worden door de openbare dienstverplichting(en);
- hetzij vereist zijn om te kunnen voldoen aan de opgelegde openbare dienstverplichting(en).
Het percentage van 30 procent zorgt ervoor dat de regeling alleen van toepassing is op belastingplichtigen van wie een aanzienlijk gedeelte van de in aftrek gebrachte btw-bedragen zijn oorsprong vindt in hun inkomende handelingen die voortvloeien uit hun openbare dienstverplichtingen.
4.2.3.5. Voorbeelden
Voorbeeld 1
Een belastingplichtige dient in de loop van een kalenderjaar 12 periodieke btw-aangiften (uitsluitend roosters [72]) in met een gecumuleerd btw-krediet van 20.000 euro. Dat btw-krediet is het resultaat van het verschil tussen het gecumuleerde bedrag van de bedragen opgenomen in de roosters YY van de aangiften (32.000 euro) en het gecumuleerde bedrag van de roosters XX van de aangiften (12.000 euro).
De in aftrek gebrachte btw bedraagt:
ROOSTER 59: |
| 30.000 (aftrekbare btw) |
ROOSTER 61: | - | 0 |
ROOSTER 62: | + | 2.000 (herziening recht op aftrek) |
ROOSTER 63: | - | 2.000 (btw op ontvangen creditnota's) |
TOTAAL : |
| 30.000 |
Voorwaarden om de maandelijkse teruggaaf te kunnen genieten:
1. de voorwaarde met betrekking tot het belastingoverschot.
Het gecumuleerde bedrag aan btw-kredieten gedurende het voorafgaande jaar bedraagt ten minste 12.000 euro.
OK: belastingoverschot bedraagt 20.000 euro.
2. het aftrekbaar btw-bedrag van 30.000 euro bestaat ten minste ten belope van een bedrag van 9.000 euro aan aftrekbare btw die zijn oorsprong vindt in de aankopen van goederen en diensten verricht op grond van zijn openbare dienstverplichting.
Voorbeeld 2
Een belastingplichtige, die voor het eerste jaar gehouden is tot een openbare dienstverplichting, dient een periodieke btw-aangifte in met een btw-krediet (vak [72] van de aangifte) van 2.000 euro. De belastingplichtige heeft in vak 59 van de aangifte een bedrag van 6.000 euro aan aftrekbare btw opgenomen. Er zijn geen bedragen opgenomen in de vakken 61, 62 en 63 van de btw-aangifte.
Voorwaarden om de maandelijkse teruggaaf te kunnen genieten:
1. de voorwaarde met betrekking tot de bedragen.
Het teruggevraagde btw-krediet bedraagt ten minste 1.000 euro btw-krediet voor de betrokken aangifteperiode.
OK: belastingoverschot bedraagt 2.000 euro.
2. het aftrekbaar btw-bedrag van 6.000 euro bestaat ten minste ten belope van een bedrag van 1.800 euro aan aftrekbare btw die zijn oorsprong vindt in de aankopen van goederen en diensten verricht op grond van zijn openbare dienstverplichting.
5. Vergunning
5.1. Algemeen
Krachtens artikel 81, § 5, eerste lid, van het koninklijk besluit nr. 4 kan de maandelijkse teruggaaf alleen worden verkregen als de bevoegde dienst van de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde waaronder de belastingplichtige ressorteert daartoe vergunning verleent.
De belastingplichtige kan de regeling toepassen vanaf de dag volgend op die van afgifte ter post van de aangetekende brief bij dewelke de administratie aan de belastingplichtige de vergunning heeft genotificeerd.
5.2. Aanvraag van de vergunning
De vergunning moet schriftelijk worden aangevraagd bij de bevoegde dienst waaronder de belastingplichtige ressorteert.
De aanvraag om vergunning moet met betrekking tot de in aanmerking genomen referentieperiode alle elementen en bewijsstukken omvatten die nodig zijn om na te gaan of de belastingplichtige de basisvoorwaarden voor het bekomen van de vergunning vervult.
Iedere aanvraag om vergunning omvat de opgave van de openbare dienstenverplichtingen die in hoofde van de belastingplichtige bestaan, evenals de bewijsstukken die staven dat aan deze basisvoorwaarde voldaan is.
De aanvraag dient daarnaast de hierna volgende elementen te omvatten die betrekking hebben op de bijzondere bijkomende voorwaarden:
(1) De berekening van het belastingoverschot door de opgave, per maand, van de bedragen van de roosters YY ('Totaal bedrag van de roosters 59, 62 en 64') en de roosters XX ('Totaalbedrag van de roosters 54, 55, 56, 57, 61 en 63') van de maandaangiften die betrekking hebben op de referentieperiode en de berekening van het verschil tussen de totaalbedragen van deze roosters.
(2) De berekening van het totaalbedrag van de in aftrek gebrachte btw door de opgave, per maand, van de bedragen opgenomen in de roosters 59 ('Aftrekbare btw') vermeerderd met de bedragen – in de mate althans dat ze betrekking hebben op een herziening van het recht op aftrek – opgenomen in de roosters 62 van de maandaangiften die betrekking hebben op de referentieperiode en de som van deze bedragen.
In de mate dat ze betrekking hebben op een herziening van het recht op aftrek of op terug te storten btw wegens ontvangen creditnota's mag de belastingplichtige de bedragen opgenomen in de roosters 61 van diezelfde maandaangiften in mindering brengen van het totaalbedrag van de aftrekbare belasting op de wijze als hiervoor berekend. Hetzelfde geldt overigens met betrekking tot de bedragen opgenomen in rooster 63 van diezelfde aangiften.
(3) De elementen en bewijsstukken dat voldaan is aan de voorwaarde dat de in aftrek gebrachte belasting tijdens de referentieperiode voor ten minste dertig procent zijn oorsprong vindt in de aankopen van goederen en diensten verricht op grond van één of meer van zijn openbare dienstverplichtingen.
Indien de aanvraag betrekking heeft op het eerste jaar waarin de belastingplichtige ertoe gehouden is openbare dienstverplichtingen te vervullen, aanvaardt de administratie dat deze aanvraag wat de bijkomende bijzondere voorwaarden betreft, gebaseerd is op vooruitzichten. De aanvraag zal in dat geval de vooruitzichten omvatten van zowel de vermoedelijk verschuldigde btw, als de btw die vermoedelijk in aftrek zal worden gebracht. Bovendien zal de aanvraag de vooruitzichten bevatten van het percentage van de aankopen dat vermoedelijk zijn oorsprong zal vinden in de aankopen van goederen en diensten verricht op grond van één of meer van zijn openbare dienstverplichtingen. De aangifte omvat de bewijsstukken die de gemaakte vooruitzichten staven.
5.3. Toekenning van de vergunning
De gevraagde vergunning wordt verleend door de bevoegde dienst waaronder de belastingplichtige ressorteert binnen een termijn van één maand te rekenen vanaf de datum van ontvangst van de aanvraag, indien deze volledig is en alle gestelde voorwaarden zijn vervuld.
Wanneer de aanvraag niet volledig is, m.a.w. wanneer bij de aanvraag niet alle elementen en stukken zijn gevoegd waaruit blijkt dat de basisvoorwaarden voor de vergunning zijn vervuld of, wanneer de aanvraag gebaseerd is op de vooruitzichten, zullen vervuld worden, verzoekt de bevoegde dienst de aanvrager schriftelijk om de aanvraag te vervolledigen met de ontbrekende elementen en stukken.
De termijn van één maand gesteld voor de uitreiking van de vergunning gaat dan ook slechts in op het tijdstip waarop de belastingplichtige de gevraagde elementen en bewijsstukken voorlegt die nodig zijn voor de beoordeling van de gegrondheid van de aanvraag.
De vergunning wordt aan de belastingplichtige genotificeerd door middel van een aangetekende brief.
Indien blijkt dat de basisvoorwaarden niet zijn vervuld of, wanneer de aanvraag gebaseerd is op de vooruitzichten, die niet zullen vervuld worden, wordt de aanvraag binnen dezelfde termijn verworpen bij een met redenen omklede beslissing die eveneens aan de belastingplichtige wordt genotificeerd bij middel van een aangetekende brief.
5.4. Geldigheidsduur van de vergunning
De vergunning geldt zolang de belastingplichtige aan de basisvoorwaarde en de bijzondere voorwaarden blijft voldoen.
In dat geval geldt het aanbrengen van de uitdrukkelijke vermelding bedoeld in artikel 81, § 4, van het koninklijk besluit nr. 4, ter gelegenheid van de aanvraag tot teruggaaf, als verklaring van de belastingplichtige dat hij voldoet aan die voorwaarden. Deze verklaring ontslaat hem ervan een nieuwe aanvraag in te dienen.
5.5. Verval en intrekking van de vergunning
Wanneer de belastingplichtige niet langer aan de voorwaarden voldoet, vervalt de vergunning ambtshalve en mag hij er zich niet meer op beroepen.
Overeenkomstig artikel 81, § 5, zevende lid, van het koninklijk besluit nr. 4 kan bovendien de vergunning bij een met redenen omklede beslissing op ieder ogenblik worden ingetrokken indien de administratie vaststelt dat de belastingplichtige niet meer voldoet aan de vereiste bijzondere voorwaarden. De beslissing tot intrekking wordt aan de houder van de vergunning medegedeeld bij een ter post aangetekende brief. De vergunning mag niet meer worden ingeroepen te rekenen vanaf de dag na de afgifte ter post van deze aangetekende brief.
Onverminderd, in voorkomend geval, van toepassing van de door of krachtens de wet voorziene sancties, zal de vergunning overeenkomstig artikel 81, § 5, achtste lid, van het koninklijk besluit nr. 4 onmiddellijk worden ingetrokken wanneer:
a. de vergunning die werd afgeleverd, werd verkregen op grond van een onjuiste verklaring;
b. de belastingplichtige de bij de wet of bij de ter uitvoering ervan opgelegde verplichtingen niet nakomt;
c. de situatie bedoeld in artikel 81, § 3, vijfde lid, van hoger genoemd koninklijk besluit nr. 4 zich voordoet (bestaan van hetzij ernstige vermoedens, hetzij bewijzen, dat de aangifte waaruit het voor teruggaaf vatbaar overschot blijkt of de aangiften met betrekking tot daaraan voorafgaande perioden gegevens bevatten die onjuist zijn en een belastingschuld in het vooruitzicht stellen).
Wanneer de vergunning ambtshalve is vervallen of is ingetrokken door de administratie en de belastingplichtige nadien opnieuw aan de voorwaarden voldoet voor toepassing van de regeling moet hij een nieuwe vergunning aanvragen. In het geval van toepassing van artikel 81, § 5, achtste lid, van het koninklijk besluit nr. 4 kan slechts een nieuwe vergunning worden aangevraagd na het verstrijken van het kalenderjaar dat volgt op datgene waarin de beslissing tot intrekking ter kennis van de belastingplichtige werd gebracht.
6. Andere modaliteiten
De hierna volgende andere modaliteiten zijn eveneens van toepassing in het kader van het bijzonder stelsel van maandelijkse teruggaaf bedoeld in artikel 81, § 2, eerste lid, 5° van het koninklijk besluit nr. 4.
6.1. Minimum van het belastingkrediet
De houder van de vergunning kan slechts effectief teruggaaf bekomen wanneer het door de Staat verschuldigde bedrag na het indienen van de btw-maandaangifte waarin het verzoek om teruggaaf wordt gedaan, een belastingoverschot in zijn voordeel vertoont van minstens 50 euro (artikel 81, § 2, eerste lid, 5° van het koninklijk besluit nr. 4).
Indien het belastingoverschot geen 50 euro bereikt, wordt het in de regel automatisch overgedragen naar het volgende aangiftetijdvak.
6.2. Uitdrukkelijk verzoek
Het belastingkrediet wordt slechts teruggegeven op uitdrukkelijk verzoek van de belastingplichtige (artikel 76, § 1, van het Btw-Wetboek en artikel 81, § 2, eerste lid, van het koninklijk besluit nr. 4).
Indien de belastingplichtige – houder van de vergunning voor maandelijkse teruggaaf – wenst dat het belastingoverschot hem wordt teruggegeven, dient hij die teruggaaf uitdrukkelijk aan te vragen door, bij het verstrijken van elke maand waarvoor een belastingoverschot teruggegeven kan worden, een kruisje te plaatsen in het vakje 'Aanvraag om terugbetaling' van de btw-aangifte met betrekking tot de handelingen van dat tijdvak (art. 81, § 4, van het koninklijk besluit nr. 4).
In het kader van de vereenvoudiging aangaande de hernieuwing van de vergunning in toepassing van artikel 81, § 5, vierde lid, van het koninklijk besluit nr. 4 zal het uitdrukkelijk verzoek tot teruggaaf bovendien gelden als verklaring van de belastingplichtige dat hij nog steeds voldoet aan de voorwaarden van de vergunning.
6.3. Tijdige indiening btw-aangiften
De maandelijkse teruggaaf is eveneens afhankelijk van de voorwaarde dat alle aangiften met betrekking tot het lopende jaar ingediend zijn uiterlijk de twintigste van de maand na de maand op het einde waarvan het door de Staat verschuldigde bedrag blijkt (artikel 81, § 2, tweede lid, van het koninklijk besluit nr. 4).
De aandacht wordt gevestigd op het feit dat de voorwaarde om de indieningstermijn te respecteren (ten laatste de twintigste dag van de volgende maand) strikt wordt toegepast door de administratie, zelfs in de vakantieperiode, voor de houder van de vergunning van maandelijkse teruggave beoogd in artikel 81, § 2, eerste lid, 5°, van het koninklijk besluit nr. 4.
6.4. Elektronische indiening van de btw-aangiften
De teruggaaf is afhankelijk van de voorwaarde dat de aangiften met betrekking tot het lopende kalenderjaar worden ingediend overeenkomstig de modaliteiten bepaald in artikel 18, § 4, van het koninklijk besluit nr. 1 van 29.12.1992 met betrekking tot de regeling voor voldoening van de belasting over de toegevoegde waarde (artikel 81, § 2, tweede lid, van het koninklijk besluit nr. 4).
Alle aangiften met betrekking tot het lopende kalenderjaar moeten bijgevolg langs elektronische weg zijn ingediend. De verplichting tot het indienen van elektronische aangiften geldt in beginsel voor alle belastingplichtigen gehouden tot het indienen van periodieke btw-aangiften.
6.5. Bankgegevens
De teruggaven voorzien in artikel 81 van het koninklijk besluit nr. 4 geschieden binnen de in artikel 12, § 1, van datzelfde besluit gestelde modaliteiten en bijgevolg rekening houdend met de aan de administratie meegedeelde bankgegevens vermeld in de informatieve aangifte 'Aanvraag tot btw-identificatie' (formulier 604A) of de informatieve aangifte 'Wijziging btw-identificatie' (formulier 604B).
Indien de belastingplichtige zijn rekeningnummer niet heeft meegedeeld bij de aanvang van zijn activiteit (formulier 604 A) of indien hij het rekeningnummer naderhand wijzigt, moet hij het rekeningnummer doorgeven via het formulier 'Aangifte tot wijziging van een identificatie' (formulier 604B).
De teruggaaf kan slechts plaatsvinden indien de belastingplichtige het bankrekeningnummer heeft meegedeeld middels een formulier 604 A of 604 B aan de administratie.
7. Ordonnancering
Krachtens artikel 81, § 3, derde lid, van het koninklijk besluit nr. 4 geschiedt de ordonnancering (het bevel of de opdracht tot betaling) of de verrichting gelijkgesteld met een betaling, in het geval van toepassing van het bijzondere stelsel van maandelijkse teruggaaf bedoeld in § 2, 5° van datzelfde artikel, uiterlijk de tweede maand volgend op het tijdvak waarop de maandaangifte betrekking heeft.
Dit houdt in dat de ordonnancering of de verrichting gelijkgesteld met de betaling met betrekking tot de hierna vermelde aangifteperiode uiterlijk geschiedt op:
januari: | 31 maart van het lopende kalenderjaar; |
februari: | 30 april van het lopende kalenderjaar; |
maart: | 31 mei van het lopende kalenderjaar; |
april: | 30 juni van het lopende kalenderjaar; |
mei: | 31 juli van het lopende kalenderjaar; |
juni: | 31 augustus van het lopende kalenderjaar; |
juli: | 30 september van het lopende kalenderjaar; |
augustus: | 31 oktober van het lopende kalenderjaar; |
september: | 30 november van het lopende kalenderjaar; |
oktober: | 31 december van het lopende kalenderjaar; |
november: | 31 januari van het volgende kalenderjaar; |
december: | 28/29 februari van het volgende kalenderjaar. |
Er moet niettemin op worden gewezen dat het belastingkrediet:
- wordt aangewend ter aanzuivering van een btw-belastingschuld die een schuldvordering vormt die zeker, vaststaand en opeisbaar is, wanneer op het tijdstip van de ordonnancering of de verrichting gelijkgesteld met de betaling de belastingplichtige uit hoofde van de belasting over de toegevoegde waarde belastingen, geldboeten, nalatigheidsinteresten of bijkomende kosten verschuldigd is die voortvloeien uit overtredingen begaan vóór het verstrijken van de periode, dit ongeacht of de belastingplichtige al dan niet heeft geopteerd voor de teruggaaf (artikel 81, § 3, tweede lid, van het koninklijk besluit nr. 4);
- wordt ingehouden tot beloop van de btw-belastingschuld die aan te zuiveren is indien de schuldvordering van de administratie geen schuldvordering is die geheel of gedeeltelijk zeker, opeisbaar en vaststaand is, wat onder meer het geval is indien de schuldvordering wordt betwist alsook in het geval van het bestaan van ernstige vermoedens of bewijzen dat de periodieke aangiften van de belastingplichtige onjuiste gegevens bevatten en een belastingschuld in het vooruitzicht stellen (artikel 76, § 1, vierde lid, van het Btw-Wetboek en artikel 81, § 3, vierde en vijfde lid, van het koninklijk besluit nr. 4).
- zonder formaliteit kan worden aangewend, door de bevoegde ambtenaar, ter betaling van de door de belastingplichtige verschuldigde sommen waarvan de inning en de invordering, door of krachtens een bepaling met kracht van wet, worden verzekerd door de Federale Overheidsdienst Financiën. Bovendien, kan de bevoegde ambtenaar, voor het betwiste deel van de schuldvordering op belastingplichtige, overgaan tot een dergelijke aanwending zonder formaliteiten als bewarende titel indien de betwiste schuldvordering het voorwerp heeft uitgemaakt van een uitvoerbare titel (artikel 334, § 1 en § 2, in fine, van de programmawet van 27.12.2001, BS 31.12.2004).
8. Inwerkingtreding
Het bijzondere stelsel van maandelijkse teruggaaf voor belastingplichtigen die één of meer openbare dienstverplichtingen vervullen is van toepassing op de verzoeken tot teruggaaf met betrekking tot een aangifteperiode die ten vroegste aanvangt op 01.01.2022.
Bron: Fisconetplus