Momenteel moet je als werkgever geen mobiliteitsbudget aanbieden. De regering-De Wever wil dat veranderen: in de toekomst zul je het systematisch moeten aanbieden aan werknemers met (recht op) een bedrijfswagen. De werknemer lijkt vooralsnog niet verplicht om op dat aanbod in te gaan.
Tegelijkertijd wil de regering het bestaande systeem hervormen naar een mobiliteitsbudget voor iedereen. Zo kunnen ook werknemers zonder (recht op een) bedrijfswagen hun mobiliteit flexibel invullen. Dat kan vandaag al binnen het systeem van flexibele verloning, maar de gunstige sociale en fiscale behandeling blijft voorbehouden aan het federale mobiliteitsbudget. Treintickets om met het gezin naar een pretpark te gaan, bijvoorbeeld, zijn buiten het mobiliteitsbudget een loonvoordeel, onderworpen aan RSZ en bedrijfsvoorheffing. De collega die dezelfde tickets aankoopt via het mobiliteitsbudget, is daarvan vrijgesteld.
Hoe het wettelijke kader er zal uitzien, weten we nog niet. De grootte van het budget kennen we evenmin. Een ding is zeker: wij volgen het voor je op.
Het mobiliteitsbudget, het groene alternatief voor de bedrijfswagen, blijft aan populariteit winnen. Sinds de invoering ervan zagen we al enkele versoepelingen en sinds 1 januari 2024 is het makkelijker om het mobiliteitsbudget te berekenen. In het regeerakkoord voor 2025-2029 zijn nog meer ingrepen gepland om het mobiliteitsbudget een extra duwtje in de rug te geven: wellicht worden werkgevers verplicht om het mobiliteitsbudget aan te bieden én krijgt iedereen de mogelijkheid om het mobiliteitsbudget te nemen.
Als je het mobiliteitsbudget invoert in je bedrijf, kunnen werknemers hun (recht op een) bedrijfswagen inruilen voor een budget dat ze onder meer aan groene mobiliteit kunnen spenderen. Het mobiliteitsbudget bestaat uit 3 pijlers en minstens één voordeel aanbieden in pijler 2, is verplicht.
De regering-De Wever koestert plannen om ook werknemers zonder (recht op een) bedrijfswagen van het systeem te laten genieten. Hoe dat precies vorm zal krijgen, blijft voorlopig nog koffiedik kijken.
Openbaar vervoer
Zachte mobiliteit (fietsen, bromfietsen, step, monowheel …)
Huisvestingskosten (hypotheek of huur)
Wanneer een werknemer vooral (meer dan 50%) van thuis werkt, wordt de woonplaats beschouwd als diens normale werkplek. Hierdoor kan ook hij dan het mobiliteitsbudget inzetten – zelfs al woont hij bijv. op 25 km van kantoor. Voorwaarde is wel dat je huisvestingskosten als keuzemogelijkheid aanbiedt in het mobiliteitsbudget.
De lijst is lang, maar je bent niet verplicht om alles aan te bieden. Je moet wel minstens een aanbod formuleren in deze pijler. Dat mag je beperken tot een aanbod dat administratief beheersbaar is en uiteraard ook aansluit bij de mobiliteitsbehoeften van je personeel.
Opgelet: alle bestedingen binnen deze pijler zijn beperkt tot de Europese Economische Ruimte (EER).
Het mobiliteitsbudget is een alternatief voor de bedrijfswagen. Je kunt het pas invoeren als je al minimaal 36 maanden minstens één wagen ter beschikking stelt van minstens één werknemer. Dat wordt slechts één keer, op het moment van invoering van het federaal mobiliteitsbudget, gecontroleerd. Na die 36 maanden hoef je geen wagens meer ter beschikking te stellen en kun je aan alle werknemers die in aanmerking komen het mobiliteitsbudget aanbieden.
Ben je minder dan 36 maanden actief als werkgever? Dan kun je toch een mobiliteitsbudget invoeren, maar enkel als je op het moment van invoeren minstens één bedrijfswagen ter beschikking stelt. In de toekomst word je mogelijk verplicht om een mobiliteitsbudget aan te bieden.
Aan de slag met een mobiliteitsbudget? Ontdek hoe wij je kunnen helpen.
Je kunt het budget toekennen aan medewerkers die vanwege hun functie een bedrijfswagen ter beschikking hebben óf er vanwege hun functie recht op hebben, maar dit recht (nog) niet uitoefenen. Iemand die promotie maakt en daardoor in aanmerking komt, kan meteen het mobiliteitsbudget krijgen.
Let op: soms financieren werknemers volledig of deels hun bedrijfswagen door loon of bestaande (loon)voordelen te vervangen of om te zetten. Die bedrijfswagens komen niet in aanmerking voor vervanging door het mobiliteitsbudget. Ook bedrijfswagens die niet worden toegekend omwille van de functie van de werknemer (bijv. na 10 jaar anciënniteit) komen niet in aanmerking.
De regering-De Wever wil het mobiliteitsbudget toegankelijk maken voor iedereen. Op welke manier is nog onduidelijk. Het zou wel in de plaats komen van de bestaande werkgeverstussenkomsten in de woon-werk- en privéverplaatsingen. Mogelijk krijgt het nieuwe mobiliteitsbudget een plaats in het eveneens aangekondigde nieuwe wettelijke kader rond flexibel verlonen.
Het budget moet minimaal 3000 euro bedragen, tot maximaal een vijfde van het jaarloon van de werknemer. Dat is geplafonneerd op 16.000 euro per kalenderjaar.
Vanaf 1 januari 2024 worden de bedragen jaarlijks geïndexeerd. In 2025 zijn de grenzen 3.164 euro en 16.875 euro. Merk op dat deze jaarlijkse indexering van de onder- en bovengrens los staat van de mogelijkheid voor de werkgever om het mobiliteitsbudget jaarlijks volgens de regels van het paritair comité waartoe de werkgever behoort te indexeren.
De werkgever moet op verschillende tijdstippen nagaan of het mobiliteitsbudget deze marges respecteert:
Vanaf 1 januari 2024 moet je ook elk jaar op 1 januari toetsen of het mobiliteitsbudget binnen de geïndexeerde grenzen valt.
Om de grootte van het mobiliteitsbudget te berekenen, heb je vanaf 1 januari 2024 twee opties: je kiest tussen een formule op basis van werkelijke kosten en één op forfaitaire basis. Je mag vrij kiezen tussen beide formules, maar je moet vervolgens dezelfde methode hanteren voor alle werknemers, voor een periode van 3 jaar.
Het bedrag van het mobiliteitsbudget leg je in principe één keer vast, bij de start. Daarna kun je het enkel nog aanpassen naar aanleiding van een functiewijziging of bevordering, waarbij de werknemer in aanmerking komt voor een grotere (of kleinere) wagen.
Meer weten over het Mobiliteitsbudget? Ontdek hoe wij je kunnen helpen.
Je hebt nog steeds de mogelijkheid om het mobiliteitsbudget te bepalen aan de hand van de kosten verbonden aan een zogenaamde referentiewagen. Dat is bijvoorbeeld aangewezen wanneer werknemers geen bedrijfswagen hadden vóór de toekenning van het mobiliteitsbudget.
Ook voor de bepaling van het budget dat je werknemer in pijler 1 mag besteden, beschik je over twee formules. Opnieuw heb je hier de keuze tussen werkelijke kosten en een forfaitaire formule. Na die keuze pas je dezelfde formule toe voor alle werknemers, voor een periode van 3 jaar. Het bedrag van de bestedingen in pijler 1 pas je jaarlijks aan.
De werkelijke kosten zijn precies dat: het totale bedrag dat de bedrijfswagen jou als werkgever in één jaar tijd heeft gekost (verkeersboetes worden niet meegeteld). De overheid hanteert een beperkende opsomming. Je mag enkel de volgende kosten gebruiken én enkel als je via je car policy kunt aantonen dat je de kosten ook ten laste neemt:
Het bestedingsbudget in pijler 1 ken je pas op het einde van het jaar. Heb je in dat jaar meer uitgegeven dan initieel voorzien? Dan moet je het teveel terugvorderen. Heb je minder besteed in pijler 1 dan voorzien? Het overschot keer je dan uit als cash, na aftrek van de bijzondere werknemersbijdrage van 38,07% (pijler 3).
Het forfaitaire bedrag bereken je met een vaste formule op basis van (onder meer) het aantal woon-werkkilometers. Daarmee bied je je werknemers meer transparantie en zekerheid over wat ze zich binnen het mobiliteitsbudget (vooral pijler 2) kunnen permitteren.
Vanaf 1 januari 2024 moet je het volledige mobiliteitsbudget virtueel ter beschikking stellen op een mobiliteitsrekening.
Informeer je medewerkers ook over de berekeningsmethode – werkelijke kosten of forfaitair bedrag – die je voor het mobiliteitsbudget gebruikt. Dat is verplicht.