In een eerdere bijdrage bespraken wij reeds dat het fiscale regime inzake liquidatiereserves en het VVPRbis-regime op basis van het federale regeerakkoord zou worden aangepast, met als doel deze twee regimes meer op elkaar af te stemmen. Met de goedkeuring van de programmawet van juli 2025, zijn de nieuwe bepalingen nu concreet. In dit artikel bieden wij een overzicht van de wijzigingen en verduidelijken wij welke regelingen op uw vennootschap van toepassing zijn, afhankelijk van de specifieke situatie.
Tot voor kort konden kleine vennootschappen (1) beslissen om een deel of het geheel van de boekhoudkundige winst na belasting aan te leggen als liquidatiereserve. Op die aanleg rustte een anticipatieve heffing van 10%. Wanneer deze reserve vervolgens werd uitgekeerd als dividend, gold er een bijkomende roerende voorheffing: 20% indien de reserve minder dan vijf jaar werd aangehouden, of 5% indien zij minstens vijf jaar in de vennootschap bleef (te rekenen vanaf de laatste dag van het belastbaar tijdperk). Bij een uitkering in het kader van een ontbinding was geen bijkomende roerende voorheffing verschuldigd.
Dit systeem blijft in grote lijnen behouden, maar wordt op twee punten bijgestuurd. Ten eerste wordt de wachttijd voor het verlaagde tarief verkort: voortaan volstaat een periode van drie jaar in plaats van vijf. Ten tweede wordt het verlaagde tarief zelf (bij het respecteren van de wachttermijn) verhoogd van 5% naar 6,5%. Net zoals onder het oude regime blijft een uitkering bij ontbinding volledig vrij van roerende voorheffing.
Aanleg liquidatiereserve vanaf 1 januari 2026
Wie dus een liquidatiereserve aanlegt op basis van winst van een boekjaar dat afsluit na 31 december 2025 (en hierbij de gebruikelijke anticipatieve heffing van 10% betaalt), is onderworpen aan de nieuwe regels: wanneer de reserve minstens drie jaar wordt aangehouden, kan zij worden uitgekeerd tegen een verlaagd tarief van 6,5%. Bij eerdere uitkeringen blijft het totale tarief van 30% (10% anticipatieve heffing + 20% bijkomende heffing) van toepassing, terwijl uitkeringen bij ontbinding volledig vrijgesteld blijven.
Aanleg liquidatiereserve vóór 1 januari 2026
Voor liquidatiereserves die zijn aangelegd over winst van een boekjaar dat uiterlijk op 31 december 2025 afsluit, geldt een overgangsregime. Voor dividenden die worden toegekend of uitgekeerd vanaf 29 juli 2025 gelden de volgende tarieven:
Vennootschappen beschikken hier dus over een keuzemogelijkheid: men kan ofwel vasthouden aan het oude regime en na vijf jaar uitkeren aan 5%, ofwel reeds na drie jaar uitkeren aan het nieuwe tarief van 6,5%. Hierdoor ontstaat een zekere flexibiliteit, al moet men wel rekening houden met het FIFO-principe (first in, first out): bij elke uitkering wordt verondersteld dat de oudste reserves eerst worden aangesproken. Dit kan de effectieve toepassing van de tarieven beïnvloeden wanneer in opeenvolgende boekjaren reserves zijn opgebouwd en nadien worden uitgekeerd.
Welke optie het meest voordelig is, hangt af van de specifieke situatie. Een vervroegde uitkering betekent een iets hogere belasting maar ook sneller beschikken over je geld privé, terwijl wachten op de volledige termijn kan resulteren in een gunstiger tarief, maar ook effectief iets later je geld privé.
Enkele voorbeelden
Voorbeeld 1: U heeft een liquidatiereserve aangelegd op het einde van boekjaar 2021 (31/12/2021) waarop een anticipatieve heffing werd betaald van 10%.
Voorbeeld 2: Wanneer u op het einde van volgend boekjaar (31/12/2026) een liquidatiereserve aanlegt, betaalt u een anticipatieve heffing van 10% en valt u volledig onder het nieuwe regime.
Voorbeeld 3: U legt sinds enkele jaren jaarlijks een liquidatiereserve aan (waarop telkens de anticipatieve heffing van 10% werd betaald). Vandaag (na 29 juli 2025) wilt u volgende uitkeringen doen:
Ook het VVPRbis-regime, dat kleine vennootschappen onder voorwaarden (2) een verlaagd tarief op roerende voorheffing toekent bij dividenduitkeringen na een kapitaalinbreng in geld (3), werd aangepast. Tot nu toe konden dividenden, verleend of toegekend uit de winstverdeling voor het tweede boekjaar volgend op dat van de inbreng, worden uitgekeerd aan 20% roerende voorheffing, en dividenden uit de winstverdeling voor het derde boekjaar volgend op dat van de inbreng (en later) aan 15%.
Nieuwe kapitaalinbrengen vanaf 1 januari 2026
Voor kapitaalinbrengen vanaf 1 januari 2026 verdwijnt het tussenliggende tarief van 20% volledig. Voor kapitaalinbrengen die vanaf die datum gebeuren, geldt enkel nog het tarief van 15%, en dat uitsluitend voor dividenden die worden uitgekeerd uit de winst van het derde boekjaar volgend op dat van de inbreng (en later). Alle eerdere uitkeringen blijven onderworpen aan de standaard roerende voorheffing van 30%.
Kapitaalinbrengen vóór 1 januari 2026
Kapitaalinbrengen die dateren van vóór 1 januari 2026 blijven onder het oude regime vallen. Daarbij geldt een tarief van 20% voor dividenden, verleend of toegekend uit de winstverdeling voor het tweede boekjaar volgend op dat van de inbreng, en 15% voor dividenden uit de winstverdeling van het derde boekjaar volgend op dat van de inbreng (en later).
Enkele voorbeelden
Voorbeeld 1: Kapitaalinbreng (ingevolge oprichting) op 1 mei 2025 (vennootschap met kalenderboekjaar)
Voorbeeld 2: Kapitaalinbreng (ingevolge oprichting) op 1 januari 2026 (vennootschap met kalenderboekjaar)
Voorbeeld 3: Kapitaalinbreng (ingevolge oprichting) op 1 mei 2025 (vennootschap met kalenderboekjaar) waarvoor u 100 aandelen ontvangt. Op 1 januari 2026 wordt vervolgens een bijkomende kapitaalinbreng gerealiseerd via een kapitaalverhoging, waarbij u opnieuw 100 aandelen ontvangt. De toepassing van het VVPRbis-regime op deze aandelen verloopt vervolgens als volgt:
Dividenduitkeringen vóór 1 januari 2027: 30% roerende voorheffing (op het volledige dividend / voor al uw aandelen)
Dividenduitkeringen vanaf 1 januari 2028 (bij goedkeuring van de jaarrekening van boekjaar 2027) of eerder in het boekjaar 2027 via een tussentijds dividend of interim dividend (7):
⇒ Concreet betekent dit dat de dividenduitkering voor de helft belast wordt aan 20% en voor de andere helft aan 30%.
Dividenduitkeringen vanaf 1 januari 2029 (bij goedkeuring van de jaarrekening van boekjaar 2028) of eerder in het boekjaar 2028 via een tussentijds dividend of interim dividend (8):
⇒ Concreet betekent dit dat de dividenduitkering voor de helft belast wordt aan 15% en voor de andere helft aan 30%.
Dividenduitkeringen vanaf 1 januari 2030 (bij goedkeuring van de jaarrekening van boekjaar 2029) of eerder in het boekjaar 2029 via een tussentijds dividend of interim dividend (9): 15% roerende voorheffing (op het volledige dividend / voor al uw aandelen)
De hervorming van de liquidatiereserve en het VVPRbis-regime brengt meer uniformiteit in de fiscale behandeling, maar roept tegelijkertijd nieuwe vragen en keuzes op. Dankzij de verkorte wachttijd en het nieuwe 6,5%-tarief bij liquidatiereserves is er meer speelruimte voor strategische uitkeringen, al blijft goede planning cruciaal – zeker gezien het FIFO-principe.
Bij het VVPRbis-regime verdwijnt het vroegere tussentarief van 20%, waardoor het voordeel pas vanaf het derde boekjaar na kapitaalinbreng volledig tot uiting komt.
Kortom: het loont de moeite om tijdig uw dividend- en inbrengstrategie af te stemmen op deze nieuwe regels. Zo kunt u optimaal gebruikmaken van de fiscale mogelijkheden en verrassingen vermijden. Daarbij mag niet enkel naar de nieuwe wetgeving worden gekeken: ook het bestaande juridische kader (zoals de kwalificatie als kleine vennootschap, of de verbondenheid met andere vennootschappen waardoor de drempels voor een ‘grote’ vennootschap kunnen worden overschreden) en andere fiscale ontwikkelingen (zoals de geplande meerwaardebelasting en de mogelijke impact van een dividenduitkering daarop) moeten in de analyse worden meegenomen.
Heeft u vragen over hoe deze veranderingen uw vennootschap concreet beïnvloeden? Neem gerust contact met ons op – wij begeleiden u graag bij de keuzes die het beste bij uw situatie passen.
(1) In de zin van artikel 1:24, §1-6 Wetboek Vennootschappen en Verenigingen.
(2)De toepassing van het VVPRbis-regime is gebonden aan meerdere cumulatieve voorwaarden zoals vastgelegd in artikel 269, §2 van het WIB.
(3)Kapitaalinbrengen in geld verricht vanaf 1 juli 2013.
(4)Met andere woorden alle dividenduitkeringen betrekking hebbende op de winstverdeling van boekjaar 2027.
(5)Met andere woorden alle dividenduitkeringen betrekking hebbende op de winstverdeling van boekjaar 2028 en de daaropvolgende boekjaren.
(6)Met andere woorden alle dividenduitkeringen betrekking hebbende op de winstverdeling van boekjaar 2029 en de daaropvolgende boekjaren.
(7)Met andere woorden alle dividenduitkeringen betrekking hebbende op de winstverdeling van boekjaar 2027.
(8)Met andere woorden alle dividenduitkeringen betrekking hebbende op de winstverdeling van boekjaar 2028.
(9)Met andere woorden alle dividenduitkeringen betrekking hebbende op de winstverdeling van boekjaar 2029 en de daaropvolgende boekjaren.