Nieuwe algemene antimisbruikbepaling in het Wetboek van Diverse Rechten en Taksen viseert ook verzekeringstaks en beurstaks

In onze vorige nieuwsbrieven hebben wij reeds meegegeven dat de invoering van de nieuwe jaarlijkse taks op de effectenrekeningen eveneens gepaard gaat met het inschrijven van een nieuwe algemene antimisbruikbepaling in het Wetboek van Diverse Rechten en Taksen (hierna “WDRT”). Vooral de toepassing bij de jaarlijkse taks op de effectenrekeningen is opmerkelijk (zie newsflash 23 december 2021). In het nieuwe wetsontwerp worden nu ook voor het eerst voorbeelden van misbruiksituaties opgenomen inzake beurstaks en verzekeringstaks.

Gelet op het algemeen toepassingsgebied van deze nieuwe antimisbruikbepaling is zij, naast de jaarlijkse taks op de effectenrekeningen, van toepassing op alle rechten en taksen opgenomen in het WDRT. Dit betekent dat zij ook relevant is voor bv. de reeds bestaande jaarlijkse taks op de verzekeringsverrichtingen (ook gekend als “verzekeringstaks”) de taks op de beursverrichtingen (ook gekend als “beurstaks”), de taks op winstdeelnemingen, de taks op het langetermijnsparen, en ook de rechten op geschriften van bv. notarissen en banken.


De algemene antimisbruikbepaling sluit tekstueel aan bij de meer gekende analoge bepaling zoals opgenomen in het Wetboek Inkomstenbelastingen 1992 (artikel 344, §1 W.I.B. 1992). Dit betekent dat één of meerdere rechtshandelingen niet aan de fiscale administratie kunnen worden tegengeworpen, indien zij aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik. De belastingschuldige of belastingplichtige kan het tegenbewijs leveren door te bewijzen dat zijn handelingen door andere motieven waren geïnspireerd dan het ontwijken van het betreffende recht of de taks. In de memorie van toelichting bij het wetsontwerp worden nu enkele gevallen gespecifieerd waarvoor de regering meent dat er sprake is van misbruik.

Voor de jaarlijkse taks op de verzekeringsverrichtingen gaat het om volgende situaties:

  • Het formeel sluiten van een verzekeringscontract door een overheidsinstantie, ter dekking van een risico in hoofde van een derde-privépersoon. Op die manier zou men zich ten onrechte beroepen op een vrijstelling van verzekeringstaks. Volgens de regering kan deze vrijstelling uitsluitend worden toegepast indien het risico zich situeert in hoofde van de verzekeringnemer (de overheidsinstantie) en niet bij een derde.

    Volgende situaties worden expliciet vermeld:
  1. een overheidsinstantie sluit een autoverzekering voor overheidsvoertuigen af die de facto betrekking heeft op een privévoertuig; en
  2. een beroepsvereniging sluit een verzekeringsovereenkomst af voor de beroepsrisico’s van haar leden.
  • Het splitsen van een verzekeringsovereenkomst in twee afzonderlijke contracten: één overeenkomst om het risico te dekken én een andere overeenkomst om het verzekeringscontract te beheren. Dit zou, volgens de regering, tot gevolg hebben dat de belastbare grondslag van de taks verminderd wordt aangezien de beheerskosten normaal tot de (belastbare) verzekeringspremie behoren.
  • Het afzonderlijk contracteren of factureren van de commissie aan de verzekeringnemer, zodat deze niet als last van de verzekeringsovereenkomst beschouwd wordt. Op die wijze zou de belastbare grondslag van de taks verminderd worden.

Voor de taks op de beursverrichtingen specifieert men nog het volgende geval:

  • De uitgifte van rechten van deelneming door een private instelling voor collectieve belegging, om zich op de vrijstelling vervat in artikel 1261, 10° WDRT te beroepen. Op die wijze zou de taks op de beursverrichtingen van 1,32% m.b.t. de aankoop van kapitalisatieaandelen vermeden worden.

    Deze vrijstelling van artikel 1261, 10° WDRT heeft betrekking op de verrichtingen met als voorwerp de rechten van deelneming van een private instelling voor collectieve belegging.

    Om te weten wat juist onder een private instelling voor collectieve belegging begrepen wordt, moeten we terug gaan kijken naar de voorbereidende werken bij de wet van 27 december 2006 die deze bepaling van artikel 1261, 10° WDRT heeft ingevoerd.

    Daaruit blijkt dat men onder private instelling voor collectieve belegging de ICB’s bedoelde van Deel II, Boek II, Titel IV van de toenmalige (intussen vervangen) wet van 20 juli 2004 (zie DOC 51 2760/001, p. 203-204). Volgens sommige juristen zou men meer bepaald de Belgische private privak viseren, doch uit de voornoemde referentie volgt dat ook Belgische private ICB’s met variabel kapitaal worden beoogd, alsook private gemeenschappelijke beleggingsfondsen, zowel met vast als variabel kapitaal.

    Boek II van de wet van 20 juli 2004 behandelde de Instellingen van Collectieve Belegging naar Belgisch recht. Niettemin wordt er in bepaalde rechtsleer ook verdedigd dat de beperking van de vrijstelling van beurstaks van artikel 1261, 10° WDRT tot verrichtingen met rechten van Belgische private ICB in strijd is met de Europese regels van vrij verkeer van kapitaal en vrijheid van vestiging (A. DAYEZ en M. VAN OVEREEM, Manuel de la taxe sur les opérations de bourse, p. 67).

    De regelgeving over private alternatieve instellingen voor collectieve belegging vindt men thans terug onder titel III van de wet van 19 april 2014 en omvat dezelfde types van ICB’s als die voorzien in de wet van 20 juli 2004.

    Doch het blijft echter onduidelijk hoe men met zulke private ICB’s het tarief van 1,32 % TOB kan vermijden. Dit tarief is enkel van toepassing op ICB’s of compartimenten die ingeschreven zijn op de lijst van de FSMA omdat ze in België gecommercialiseerd worden, wat dus niet het geval is voor private ICB’s.

    Blijkbaar beoogt de wetgever met deze nieuwe antimisbruikbepaling meer bepaald de situatie waar een ICB zowel een privé- als een publiek compartiment heeft, dat telkens belegt in dezelfde activa en waarbij dan gekozen wordt voor het privé-compartiment om de taks van 1,32 % te vermijden.

    Niettemin lijkt dit moeilijk af te leiden uit de voorgestelde wettekst zoals die nu voorligt.

De algemene antimisbruikbepaling zal m.b.t. alle diverse rechten en taksen, in werking treden op de dag die volgt op de dag van bekendmaking van de wet in het Belgisch Staatsblad.


Enkel de specifieke antimisbruikbepaling m.b.t. de jaarlijkse taks op de effectenrekeningen zal al van toepassing zijn op welbepaalde verrichtingen gedaan sinds 30 oktober 2020.


Vanzelfsprekend blijven wij de ontwikkelingen op dit vlak van nabij opvolgen.

Dirk COVELIERS - Counsel (dirk.coveliers@tiberghien.com)

Bart DE COCK - Counsel (bart.decock@tiberghien.com)

Yannick COOLS - Associate (yannick.cools@tiberghien.com)


Bron: Tiberghien

Mots clés

Articles recommandés