Circulaire 2022/C/33 over de vaststelling van het wettelijke rustpensioen in het kader van de aanvullende pensioenen voor bedrijfsleiders die aan het sociaal statuut van de zelfstandigen onderworpen zijn

De Algemene Administratie van de Fiscaliteit – Vennootschapsbelasting publiceerde op 31/03/2022 de Circulaire 2022/C/33 over de vaststelling van het wettelijke rustpensioen in het kader van de aanvullende pensioenen voor bedrijfsleiders die aan het sociaal statuut van de zelfstandigen onderworpen zijn.

Deze circulaire gaat over de vaststelling van het wettelijke rustpensioen voor de berekening van de 80 %-grens in het kader van de aanvullende pensioenen voor bedrijfsleiders naar aanleiding van de afschaffing van de harmonisatiecoëfficiënt.


Inhoudstafel

I. Inleiding
II. Bespreking
III. Gevolg voor de berekening van de 80 %-grens

I. INLEIDING

1. Deze circulaire bespreekt de gevolgen van de afschaffing van de harmonisatiecoëfficiënt (1) door de W 15.06.2021 (2) bij de vaststelling van het wettelijke rustpensioen voor de berekening van de 80 %-grens in het kader van de aanvullende pensioenen voor bedrijfsleiders die aan het sociaal statuut van de zelfstandigen onderworpen zijn (3).

(1) Ook wel correctiecoëfficiënt genoemd. Die coëfficiënt is gelijk aan 1 vanaf 2021.
(2) Wet van 15.06.2021 tot wijziging van diverse bepalingen betreffende de pensioenregelingen voor werknemers en zelfstandigen, wat betreft de berekening van het proportioneel pensioen (BS 06.07.2021).
(3) Zie inzonderheid de artikelen 59 en 195, WIB 92 en de nrs. 59/40, eerste lid en 195/12, tweede lid, tweede streepje, Com.IB 92.

II. BESPREKING

2. Sinds 1984 geldt zowel voor de werknemers als voor de zelfstandigen een proportionele berekening van het wettelijke rustpensioen waarbij het pensioenbedrag dat wordt opgebouwd afhankelijk is van het bedrag van de beroepsinkomsten en de sociale bijdragen die betaald worden met betrekking tot die beroepsinkomsten. Om rekening te houden met het aandeel van de sociale bijdragen in elk van de stelsels, dat van de werknemers en dat van de zelfstandigen, werd voor de berekening van het wettelijke rustpensioen van de zelfstandigen een harmonisatiecoëfficiënt toegepast (4).

(4) Zie in die zin parl. st., Kamer, zitting 2020-2021, DOC 55 1926/001, blz. 5.

3. De afschaffing van de harmonisatiecoëfficiënt leidt tot een harmonisering van de berekening van het proportioneel pensioen van de zelfstandigen en van de werknemers. Dat betekent concreet dat de harmonisatiecoëfficiënt, die wordt toegepast op de beroepsinkomsten bij de berekening van het proportioneel pensioen van de zelfstandigen, op 1 wordt gebracht vanaf 01.01.2021 voor de rustpensioenen, de overlevingspensioenen en de overgangsuitkeringen die ingaan vanaf 01.01.2022 (5).

(5) Parl. st., Kamer, zitting 2020-2021, DOC 55 1926/001, blz. 4-5 en de artikelen 5 tot 11, W 15.06.2021.

III. GEVOLG VOOR DE BEREKENING VAN DE 80 %-GRENS

4. De hiervoor bedoelde afschaffing van de harmonisatiecoëfficiënt houdt in dat vanaf 01.01.2021 voor de berekening van de 80 %-grens in het kader van de aanvullende pensioenen voor bedrijfsleiders die aan het sociaal statuut van de zelfstandigen onderworpen zijn (6), het geraamde wettelijke rustpensioen wordt berekend door proportioneel, voor de volledige loopbaan, rekening te houden met de jaren waarvoor de harmonisatiecoëfficiënt al dan niet van toepassing is.

Voor de jaren vóór 2021 waarin de bedrijfsleider zijn activiteit heeft uitgeoefend als zelfstandige mag het wettelijke rustpensioen voor die periode worden geraamd op 25 % van zijn bruto-inkomen van het jaar 2020, zonder dat het resultaat lager of hoger mag zijn dan respectievelijk het vast te stellen minimum- of maximumpensioen voor het betreffende jaar (d.w.z. het jaar waarvoor de 80 %-grens wordt berekend).

Voor de andere jaren (d.w.z. de jaren waarin de activiteit werd uitgeoefend als werknemer en de jaren vanaf 2021 waarin de activiteit werd uitgeoefend als zelfstandige) mag het wettelijke rustpensioen worden geraamd op 50 % van zijn bruto-inkomen dat in aanmerking moet worden genomen voor het belastbare tijdperk, in voorkomend geval beperkt tot de grens van het inkomen (brutobezoldigingen).

Het bedrag van het wettelijke pensioen dat in aanmerking moet worden genomen kan nooit lager zijn dan het vast te stellen minimumpensioen voor het betreffende jaar.

Die nieuwe methode voor de berekening van het geraamde wettelijke rustpensioen is van toepassing vanaf het aj. 2022.

Voorbeeld

Een bedrijfsleider die op 28.02.1980 is geboren, heeft als werknemer gewerkt van 01.12.2004 tot 31.12.2009 (61 maanden). Op 01.01.2010 wordt hij zelfstandige bedrijfsleider van vennootschap A. De wettelijke pensioenleeftijd is vastgesteld op 67 jaar (7) (in dit geval heeft hij een loopbaan van 507 maanden). Zijn bezoldiging bedraagt 50.000 euro in 2020 en 60.000 euro in 2021.

Het bedrag van het wettelijke pensioen dat in aanmerking moet worden genomen voor de berekening van de 80 %-grens wordt als volgt vastgesteld:

Voor de jaren als zelfstandige vóór 2021:

50.000 x 25 % = 12.500, maar verhoogd tot het minimumpensioen dat 15.911,02 (8) bedraagt
15.911,02 x 132/507 = 4.142,51 euro

Voor de jaren vanaf 2021:

60.000 (9) x 50 % x 375 (10)/507 = 22.189,35 euro

Totaal bedrag van het wettelijke pensioen voor de berekening van de
80 %-grens: 4.142,51 + 22.189,35 = 26.331,86 euro.

(6) Er kan ter zake nuttig worden verwezen naar de jaarlijkse circulaire over de grensbedragen inzake aanvullende pensioenen.
(7) Er wordt op gewezen dat de normale pensioenleeftijd 66 jaar is vanaf 01.01.2025 en 67 jaar vanaf 01.01.2030.
(8) Het bedrag van het minimumpensioen voor het jaar 2021.
(9) De grens van de brutobezoldigingen is niet bereikt.
(10) Waarvan 61 maanden als werknemer.

NAMENS DE MINISTER:
Voor de Administrateur-generaal van de Fiscaliteit,

Danny DELVAUX
Adviseur-generaal

Interne ref.: 731.486

Bron: Fisconetplus

Mots clés

Articles recommandés

Circulaire 2024/C/82 over de gewijzigde CFC-regeling

Herstel van fiscale verliezen bij filialisatie: nieuwe bevestiging van de DVB

Circulaire 2024/C/83 betreffende de wijzigingen aangebracht op het vlak van procedure inkomstenbelastingen door de programmawet van 22.12.2023