Circulaire 2023/C/95 betreffende de beslechting van belastinggeschillen in de Europese Unie

De Algemene Administratie van de Fiscaliteit – Internationale betrekkingen publiceerde op 01/12/2023 de Circulaire 2023/C/95 betreffende de beslechting van belastinggeschillen in de Europese Unie.

Op 2 mei 2019, heeft België de wet aangenomen tot omzetting van de richtlijn (EU) 2017/1852 van de raad van 10 oktober 2017 betreffende mechanismen ter beslechting van belastinggeschillen in de Europese Unie. Deze circulaire beschrijft de mechanismen omgezet in Belgisch recht door de bovenvermelde wet van 2 mei 2019 om alle twijfel of moeilijkheden weg te nemen die de interpretatie of toepassing van deze wet kan doen ontstaan.


BIJLAGEN: 2

Inhoudstafel

I. Inleiding

II. Definities

III. Procedures bepaald door de wet van 2 mei 2019

1. De klacht

1.1. Termijn

1.2. Praktische modaliteiten

1.3. Behandeling van de klacht door de Belgische bevoegde autoriteit

1.3.1. Ontvangstbevestiging

1.3.2. Verzoeken om specifieke aanvullende informatie

1.3.3. Besluit aangaande de ontvankelijkheid

1.3.4. Eenzijdige beslechting van het geschil (26)

1.4. Intrekking van de klacht (27)

1.5. Recht van beroep van de belanghebbende

2. De procedure voor onderling overleg

2.1 Termijn

2.2. In geval van overeenstemming (39)

2.3. Bij gebreke aan overeenstemming

2.4. Weerslag van een door de bevoegde rechtbank genomen beslissing die in kracht van gewijsde is gegaan

3. Arbitrage

3.1. Na afwijzing van de klacht

3.1.1. Modaliteiten van het verzoek om een raadgevende commissie

3.1.2. Modaliteiten van oprichting van een raadgevende commissie

3.1.2.1. Termijn

3.1.2.2. Samenstelling van de raadgevende commissie

3.1.2.3. Benoeming van vooraanstaande onafhankelijke personen en plaatsvervangers door de bevoegde rechtbanken

3.1.2.4. Besluit (60)

3.2. Bij gebreke aan overeenstemming in onderling overleg

3.2.1. Modaliteiten van het verzoek om een raadgevende commissie

3.2.2. Modaliteiten van oprichting van een raadgevende commissie

3.2.3. De commissie voor alternatieve geschillenbeslechting

3.2.4. Advies van de raadgevende commissie of van de commissie voor alternatieve geschillenbeslechting

3.2.4.1. Termijn

3.2.4.2. Grondslag van het advies

3.2.4.3. Aanneming, vorm en mededeling van het advies

3.2.5. Eindbesluit

3.2.5.1. Termijn

3.2.5.2. Draagwijdte van het advies van de commissies

3.2.5.3. Mededeling van het eindbesluit

3.2.5.4. Uitvoering van het eindbesluit

3.2.5.5. Openbaarmaking van het besluit

3.2.5.6. Wisselwerking met een door de bevoegde rechtbank genomen beslissing die in kracht van gewijsde is gegaan

3.3. De werkingsregels van de commissies

3.3.1. Termijn om de werkingsregels op te stellen

3.3.2. Inhoud van de werkingsregels

3.3.3. Het ontbreken van werkingsregels (98)

3.4. Kosten van de procedurehandelingen (99)

3.5. Inlichtingen, bewijsmiddelen en hoorzittingen

3.5.1. Inlichtingen en bewijsmiddelen

3.5.2. Hoorzittingen

4. Geheimhoudingsplicht

IV. Diverse bepalingen

1. Wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992

1.1. Wijziging van artikel 358, § 1, 5°, van het WIB 92

1.2. Wijziging van artikel 376, § 3, 3°, van het WIB 92

1.3. Wijziging aan het Wetboek diverse rechten en taksen

3. Wijziging aan het Wetboek der successierechten

V. Inwerkingtreding

VI. Bijlagen

I. INLEIDING

1. België heeft bilaterale dubbelbelastingverdragen (DBV) afgesloten met een aantal andere lidstaten. Het doel van de DBV bestaat in de verdeling van de heffingsbevoegdheid tussen België en de partnerstaat, op basis van de aard van het inkomen en de oorsprong (bron) ervan.

2. Wanneer de belastingplichtige meent dat hij het slachtoffer is van een belastingheffing die niet in overeenstemming is met de bepalingen van de genoemde DBV, beschikt hij over rechtsmiddelen die bepaald zijn:

- ofwel door het intern recht van de staat die de belasting heeft gevestigd die wordt geacht niet in overeenstemming te zijn

- ofwel door de DBV (1) of in voorkomend geval, door het Europees Verdrag nr. 90/436/EEG van 23.07.1990 ter afschaffing van dubbele belasting in geval van winstcorrecties tussen verbonden ondernemingen, algemeen bekend onder de naam 'Arbitrageverdrag'

- ofwel ten slotte door de wet van 2 mei 2019 tot omzetting in België van de richtlijn (EU) 2017/1852 van de raad van 10 oktober 2017 betreffende mechanismen ter beslechting van belastinggeschillen in de Europese Unie (hierna, wet van 2 mei 2019, gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 17 mei 2019).

(1) Zoals eventueel gewijzigd door de 'Multilaterale overeenkomst ter implementatie van aan belastingverdragen gerelateerde maatregelen ter voorkoming van grondslaguitholling en winstverschuiving' (afgekort 'IM' voor 'instrument multilatéral' in het Frans of 'MLI' voor 'Multilateral Convention to Implement Tax Treaty Related Measures to Prevent BEPS' in het Engels), uit het actiepunt BEPS 15, uitgewerkt door de OESO en in werking getreden in België op 1 oktober 2019 (BEPS: Base Erosion and Profits Shifting).

3. Zowel de rechtsmiddelen bepaald door de DBV als degene die worden voorzien in het Arbitrageverdrag maken reeds het voorwerp uit van een circulaire (circulaire 2018/C/27 met betrekking tot de regels voor geschillenbeslechting in verband met de toepassing van internationale belastingverdragen) en worden hier niet verder besproken.

4. De wet van 2 mei 2019 legt nieuwe mechanismen ter beslechting van belastinggeschillen vast die verschillen van degene die zijn bepaald door het intern recht, door de DBV (eventueel gewijzigd door het multilateraal instrument) en het Arbitrageverdrag.

De belastingplichtige die beroep wil doen op deze nieuwe mechanismen moet uitdrukkelijk de wet van 2 mei 2019 inroepen bij de indiening van zijn verzoek (zie bijlage 1).

5. Er moet worden opgemerkt dat, ongeacht het door de belastingplichtige gekozen type rechtsmiddel (bepaald door het intern recht, door de eventueel door het multilateraal instrument gewijzigde DBV, door het Arbitrageverdrag of door de wet van 2 mei 2019), enkel de regels vervat in de DBV (eventueel gewijzigd door het multilateraal instrument) het mogelijk maken om de lidstaat, België of de partnerstaat, te bepalen die beschikt over heffingsbevoegdheid.

6. De wet van 2 mei 2019 bepaalt twee mechanismen ter regeling van belastinggeschillen:

- de procedure voor onderling over

- arbitrage.

Deze circulaire heeft tot doel een beschrijving te geven van deze mechanismen, de desbetreffende praktische modaliteiten, de gevolgen ervan en de wisselwerking ervan met andere eventuele lopende procedures.

II. DEFINITIES

7. De wet van 2 mei 2019 definieert een aantal termen voor haar toepassing: Belgische bevoegde autoriteit, dubbele belasting, belanghebbende, grote onderneming, grote groep, geschilpunt, enz. (2).

(2) Artikel 2, wet van 2 mei 2019. De Belgische bevoegde autoriteit werd aangewezen bij het KB van 20 juni 2021 (Belgisch Staatsblad van 28 juni 2021), vervolgens gedelegeerd bij het MB van 20 juni 2021 (Belgisch Staatsblad van 24 juni 2021, Ed. 2).

De draagwijdte van deze definities, die zeker niet te verwaarlozen is, wordt evenwel beperkt tot de door de wet bepaalde context, namelijk de invoering van mechanismen ter beslechting van geschillen tussen lidstaten van de Europese Unie naar aanleiding van de interpretatie en toepassing van overeenkomsten en verdragen tot het vermijden van dubbele belasting op inkomsten en, waar van toepassing, op vermogen (3).

(3) Artikel 1, § 3, wet van 2 mei 2019.

III. PROCEDURES BEPAALD DOOR DE WET VAN 2 MEI 2019

1. De klacht

8. Elke persoon (natuurlijke persoon, vennootschap of andere) die een fiscaal ingezetene is van een lidstaat en voor wiens belastingheffing het geschilpunt rechtstreekse gevolgen heeft, kan om de beslechting van het geschilpunt verzoeken door een klacht in te dienen bij de Belgische bevoegde autoriteit (4).

(4) Gezamenlijke lezing van de artikelen 2, 5° en 3, § 1, lid 1, wet van 2 mei 2019.

Een geschilpunt zal rechtstreekse gevolgen hebben voor de belastingheffing indien het geschil tussen België en een andere lidstaat ontstaat naar aanleiding van de interpretatie en toepassing van overeenkomsten en verdragen tot het vermijden van dubbele belasting op inkomsten en, waar van toepassing, op vermogen(5).

(5) Gezamenlijke lezing van de artikelen 1, § 3 en 2, 9°, wet van 2 mei 2019.

Een klacht kan dus worden ingediend door elke persoon, fiscaal ingezetene van een lidstaat, die meent dat zijn belastingheffing niet in overeenstemming is met het toepasselijke DBV, zonder dat er noodzakelijkerwijze sprake is van dubbele belasting op het ogenblik van de indiening ervan.

1.1. TERMIJN

9. Ongeacht de eventuele bestaande rechtsmiddelen, moet een klacht op basis van de wet van 2 mei 2019 worden ingediend binnen een termijn van drie jaar, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van de eerste kennisgeving met betrekking tot een of meerdere handelingen die aanleiding geeft (geven) of zal(zullen) geven tot het geschilpunt (6).

(6) Artikel 3, § 1, lid 2, wet van 2 mei 2019.

Een klacht kan bijgevolg worden ingediend:

- vanaf het ogenblik waarop een lidstaat kennis geeft van een handeling die aanleiding geeft tot een belastingheffing die niet in overeenstemming is met het DBV afgesloten tussen België en deze andere lidstaat

- uiterlijk binnen een termijn van drie jaar, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van de eerste kennisgeving van de handeling die aanleiding geeft of zal geven tot het geschil. Indien het geschil voortvloeit uit maatregelen genomen door de twee betrokken lidstaten, is de eerste kennisgeving die de begindatum van de termijn van drie jaar uitmaakt, de eerste kennisgeving van de handeling die aanleiding geeft of zal geven tot een belastingheffing in de lidstaat die zijn voornemen tot belastingheffing het meest recent heeft ter kennis gegeven.

Voorbeelden:

1. De heer X, Belgisch ingezetene, verkrijgt in 2018 bezoldigingen in het kader van een activiteit als werknemer die volledig is uitgeoefend op Duits grondgebied voor rekening van een Belgische vennootschap.

Op grond van artikel 15, § 1, van het Belgisch-Duits DBV, zijn de bezoldigingen van de heer X belastbaar in Duitsland.

Desondanks ontvangt de heer X op 1 oktober 2019 een bericht van wijziging van zijn aangifte waarin de Belgische fiscale administratie haar voornemen tot taxatie van zijn bezoldigingen kenbaar maakt.

Op 13 november 2019, ontvangt de heer X het aanslagbiljet met een belastingheffing op zijn bezoldigingen in België.

Op 6 januari 2020, wordt een eerste kennisgeving van belastingheffing op zijn bezoldigingen in Duitsland verzonden aan de heer X.

De heer X kan een klacht indienen op grond van de wet van 2 mei 2019 vanaf de ontvangst van het bericht van wijziging dat aan hem werd ter kennis gegeven op 1 oktober 2019 (terwijl er nog geen Belgische belasting te zijnen laste was gevestigd) en dit, tot 9 januari 2023 (3 jaar na de ontvangst van de eerste kennisgeving van de Duitse belastingheffing).

2. De heer X, Belgisch ingezetene, verkrijgt in 2018 bezoldigingen in het kader van een activiteit als werknemer die volledig is uitgeoefend op Belgisch grondgebied voor rekening van een Duitse vennootschap.

Op grond van artikel 15, § 1, van het Belgisch-Duits DBV, zijn de bezoldigingen van de heer X belastbaar in België.

Desondanks ontvangt de heer X een Duitse belastingaanslag op 1 augustus 2019 en verzoekt vrijstelling van zijn bezoldigingen in zijn aangifte PB in België.

Op 1 juni 2020, ontvangt de heer X een AB opgesteld op basis van zijn aangifte.

Op 1 oktober 2020, ontvangt de heer X een bericht van wijziging waarin de Belgische fiscale administratie haar voornemen tot taxatie van zijn bezoldigingen kenbaar maakt.

Op 13 november 2020, ontvangt de heer X het aanslagbiljet met een belastingheffing op zijn bezoldigingen in België.

De heer X kan een klacht indienen op basis van de wet van 2 mei 2019 vanaf ontvangst van de eerste kennisgeving van de handeling die aanleiding geeft of zal geven tot een geschil (in casu, belastingheffing niet in overeenstemming met de bepalingen van het Belgisch-Duits DBV, zijnde een Duitse belastingheffing, de kennisgeving in kwestie is de belastingaanslag van 1 augustus 2019) en dit, tot 5 oktober 2023 (3 jaar vanaf de ontvangst van de eerste kennisgeving van de handeling die aanleiding geeft of zal geven tot de meest recente belastingheffing, in casu de Belgische belastingheffing).

1.2. PRAKTISCHE MODALITEITEN

10. De klacht voorzien in de wet van 2 mei 2019 kan worden ingediend zelfs indien er andere rechtsmiddelen zouden zijn aangewend (7).

(7) Artikel 3, § 1, lid 2, wet van 2 mei 2019.

11. De indiening van een dergelijke klacht beëindigt evenwel elke lopende procedure voor onderling overleg en waarvan zowel het voorwerp als de periode identiek zouden zijn en dit vanaf het ogenblik van ontvangst van de klacht door de Belgische bevoegde autoriteit of één van de andere betrokken bevoegde autoriteiten (8).

(8) Artikel 16, § 5, wet van 2 mei 2019.

12. De belanghebbende kan gebruik maken van de procedure bedoeld in de wet van 2 mei 2019 zelfs wanneer zijn belastingaanslag niet meer vatbaar is voor een administratief beroep in de zin van artikel 366, WIB 92, of wanneer een beslissing die uitspraak doet over een dergelijk beroep niet meer het voorwerp kan uitmaken van een verzoekschrift voor de bevoegde rechtbank van eerste aanleg (9).

(9) Artikel 16, § 1, wet van 2 mei 2019.

13. De klacht voorzien in de wet 2 mei 2019 moet in principe tegelijkertijd bij de bevoegde Belgische autoriteit en elk van de andere betrokken bevoegde autoriteiten worden ingediend (zie evenwel punt 14) met dezelfde gegevens en melding van de andere lidstaten die betrokken zijn bij het geschilpunt (10).

(10) Artikel 3, § 1, lid 3, wet van 2 mei 2019.

14. Een rijksinwoner en een binnenlandse vennootschap die geen grote onderneming is en die geen deel uitmaakt van een grote groep, moeten hun klacht evenwel enkel indienen bij de Belgische bevoegde autoriteit (11).

(11) Gezamenlijke lezing van de artikelen 2, 6° en 7°, en 17, lid 1, wet van 2 mei 2019.

De Belgische bevoegde autoriteit zal in dit geval, de bevoegde autoriteiten van de andere betrokken lidstaten binnen de twee maanden te rekenen vanaf de datum van ontvangst van de klacht, hiervan in kennis moeten stellen en deze wordt aldus geacht bij alle betrokken lidstaten te zijn ingediend op de datum waarop de bevoegde Belgische autoriteit de andere bevoegde autoriteiten in kennis heeft gesteld (12).

(12)Artikel 17, lid 2 en 3 van, wet van 2 mei 2019.

15. De klacht gericht aan de Belgische bevoegde autoriteit moet worden opgesteld in één van de officiële landstalen (Duits, Frans of Nederlands) of in het Engels (13).

(13) Artikel 3, § 1, lid 4, wet van 2 mei 2019.

16. Voor de aanvaarding van zijn klacht, zal de verzoeker noodzakelijkerwijs aan de Belgische bevoegde autoriteit de volgende inlichtingen moeten verschaffen (14):

'1° De naam, het adres, het fiscaal identificatienummer en alle andere inlichtingen die nodig zijn voor de identificatie van de belanghebbende die de klacht heeft ingediend bij de bevoegde autoriteiten, en van elke andere belanghebbende.

2° De betrokken belastbare tijdperken.

3° Nadere informatie over de relevante feiten en omstandigheden van de zaak, met inbegrip van bijzonderheden over de structuur van de transactie en over de verhouding tussen de belanghebbende en de andere partijen bij de relevante transacties, alsmede desgevallend van de feiten die te goeder trouw in een wederzijds bindende overeenkomst tussen de belanghebbende en de belastingdienst zijn vastgelegd. Meer in het bijzonder moeten worden meegedeeld, de aard en de datum van de handelingen die aanleiding geven tot het geschilpunt waaronder, in voorkomend geval, bijzonderheden over dezelfde in de andere lidstaat ontvangen inkomsten en de opneming daarvan in de belastbare inkomsten in de andere lidstaat, evenals bijzonderheden over de belastingen die in verband met die inkomsten in de andere lidstaat zijn geheven of zullen worden geheven, alsmede de daarmee verband houdende bedragen in de valuta's van de betrokken lidstaten, met een afschrift van eventuele bewijsstukken.

4° Een verwijzing naar de toepasselijke nationale regels en naar de toepasselijke […] [DBV]. Indien meer dan één overeenkomst of verdrag van toepassing is, vermeldt de belanghebbende die de klacht indient welke overeenkomst of welk verdrag geïnterpreteerd wordt met betrekking tot het geschilpunt in kwestie.

5° De volgende informatie, samen met een afschrift van eventuele bewijsstukken:

a. een verklaring waarom de belanghebbende meent dat er sprake is van een geschilpunt

b. nadere bijzonderheden over elk door de belanghebbende ingesteld beroep en elke door de belanghebbende opgestarte rechtszaak met betrekking tot de relevante transacties, en over elke rechterlijke beslissing in verband met het geschilpunt

c. een toezegging van de belanghebbende om zo volledig en zo snel mogelijk op alle toepasselijke verzoeken van een bevoegde autoriteit te reageren en daarnaast op verzoek van de bevoegde autoriteiten alle documentatie zal verstrekken

d. in voorkomend geval, een afschrift van het definitieve besluit over de belastingaanslag in de vorm van een definitieve belastingaanslag, een verslag van de belastingcontrole of een ander gelijkwaardig document dat aanleiding geeft tot het geschilpunt, en een afschrift van elk ander beschikbaar document dat de belastingautoriteiten met betrekking tot het geschilpunt hebben verstrekt

e. informatie over eventuele klachten die door de belanghebbende zijn ingediend uit hoofde van een andere procedure voor onderling overleg of uit hoofde van een andere geschillenbeslechtingsprocedure […], [en een] uitdrukkelijke toezegging van de belanghebbende dat hij […], [het feit dat andere procedures voor onderling overleg worden beëindigd op de datum van ontvangst van de klacht door de Belgische bevoegde autoriteit of andere betrokken bevoegde autoriteiten] zal naleven.

6° Alle door de Belgische bevoegde autoriteit gevraagde specifieke aanvullende informatie die noodzakelijk wordt geacht voor een grondig onderzoek van de zaak in kwestie'.

(14) Artikel 3, § 4, wet van 2 mei 2019.

1.3. BEHANDELING VAN DE KLACHT DOOR DE BELGISCHE BEVOEGDE AUTORITEIT

1.3.1. Ontvangstbevestiging

17. De Belgische bevoegde autoriteit moet de ontvangst bevestigen van elke klacht binnen de twee maanden te rekenen vanaf de datum waarop ze de klacht heeft ontvangen (15).

(15) Artikel 3, § 2, van de wet van 2 mei 2019.

18. De Belgische bevoegde autoriteit moet binnen dezelfde termijn de andere betrokken bevoegde autoriteiten in kennis stellen van de ontvangst van een klacht met vermelding van haar voorkeur met betrekking tot de taal waarin de communicatie tijdens de procedurehandelingen zal plaatsvinden (16).

(16) Artikel 3, § 3, wet van 2 mei 2019.

1.3.2. Verzoeken om specifieke aanvullende informatie

19. De specifieke aanvullende informatie (zie punt 16, 6°), indien vereist om de ontvankelijkheid van de klacht te bepalen, kan worden verzocht binnen drie maanden, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van de klacht. De Belgische bevoegde autoriteit heeft evenwel het recht, indien zij het noodzakelijk acht voor het onderzoek van het dossier, om dergelijke informatie te verzoeken gedurende de procedure voor onderling overleg (zie punten 37, e.v.) (17).

(17) Artikel 3, § 5, lid 1 en 2, wet van 2 mei 2019.

20. Een belanghebbende die een verzoek om specifieke aanvullende informatie ontvangt, moet antwoorden binnen drie maanden te rekenen vanaf de ontvangst van dit verzoek en gelijktijdig een afschrift van zijn antwoord verzenden aan de bevoegde autoriteiten van de andere betrokken lidstaten (zie evenwel punt 23) (18).

(18) Artikel 3, § 5, lid 4 en 5, wet van 2 mei 2019.

21. Indien de belanghebbende enig intern rechtsmiddel heeft aangewend, gaan de in punten 19 en 20 bedoelde termijnen van drie maanden in:

- op de datum waarop de beslissing in de procedure ten gevolge van de aanwending van het rechtsmiddel definitief is geworden of

- waarop die procedurehandelingen anderszins definitief zijn gesloten of

- wanneer die procedure geschorst wordt (19).

(19) Artikel 16, § 3, wet van 2 mei 2019.

22. Indien specifieke aanvullende informatie wordt verzocht, mag dit verzoek niet leiden tot de openbaarmaking van handelsgeheimen en moeten de verkregen antwoorden worden meegedeeld aan de andere betrokken bevoegde autoriteiten (20).

(20) Artikel 3, § 5, lid 3, wet van 2 mei 2019.

23. De rijksinwoners of de binnenlandse vennootschappen die geen grote onderneming zijn en geen deel uitmaken van een grote groep, moeten hun antwoord enkel indienen bij de Belgische bevoegde autoriteit die dan gelijktijdig de andere betrokken bevoegde autoriteiten in kennis moet stellen van het antwoord binnen twee maanden na ontvangst ervan. De voormelde aanvullende informatie wordt aldus geacht door alle betrokken lidstaten te zijn ontvangen op de datum van ontvangst van deze aanvullende informatie door de bevoegde Belgische autoriteit (21).

(21) Gezamenlijke lezing van de artikelen 2, 6° en 7°, en 17, wet van 2 mei 2019.

1.3.3. Besluit aangaande de ontvankelijkheid

24. Binnen zes maanden te rekenen vanaf de datum van ontvangst van de klacht door de Belgische bevoegde autoriteit of binnen zes maanden te rekenen vanaf de datum van ontvangst van de bovenbedoelde specifieke aanvullende informatie, indien dat later is, neemt de Belgische bevoegde autoriteit een besluit over de aanvaarding of weigering van de klacht (22).

(22) Artikel 3, § 6, wet van 2 mei 2019.

25. Dit besluit bevat het standpunt van de Belgische bevoegde autoriteit en idealiter, het standpunt van de andere betrokken bevoegde autoriteiten (zie punten 35 en 46 voor de beroepsmogelijkheden in geval van weigering).

26. De Belgische bevoegde autoriteit stelt de belanghebbende en de andere betrokken bevoegde autoriteiten onverwijld in kennis van haar besluit (23).

(23) Artikel 3, § 6, lid 2, wet van 2 mei 2019.

27. De Belgische bevoegde autoriteit kan binnen bovenbedoelde termijn van zes maanden:

- De klacht afwijzen (24):

* Wanneer de klacht niet werd ingediend binnen een termijn van drie jaar (zie punten 9, seq.).
* Indien de verzochte informatie niet werd verschaft (zie punten 16 en 19 tot 21).
* Indien er geen sprake is van een geschilpunt (zie punt 8).

Wanneer de Belgische bevoegde autoriteit de belanghebbende van de afwijzing in kennis stelt, geeft zij de algemene redenen voor de afwijzing op.

(24) Artikel 5, § 1, wet van 2 mei 2019.

- De klacht aanvaarden of met andere woorden als ontvankelijk beschouwen, indien aan voormelde voorwaarden is voldaan.

28. Indien de Belgische bevoegde autoriteit geen besluit genomen heeft binnen de opgelegde termijn, wordt de klacht geacht te zijn aanvaard (25).

(25) Artikel 5, § 2, wet van 2 mei 2019.

1.3.4. Eenzijdige beslechting van het geschil (26)

(26) Artikel 3, § 6, lid 3, wet van 2 mei 2019.

29. Binnen de termijn bedoeld onder punt 24, kan de Belgische bevoegde autoriteit beslissen om het geschilpunt eenzijdig te beslechten, zonder de bevoegde autoriteiten van de andere betrokken lidstaten erbij te betrekken. In dat geval worden de belanghebbende en deze andere autoriteiten daarvan onverwijld in kennis gesteld en de kennisgeving beëindigt de procedurehandelingen met betrekking tot dit geschilpunt.

In de praktijk, aangezien de dubbele belasting waaraan de belanghebbende is onderworpen, overeenkomstig het vorige punt, ongedaan wordt gemaakt door af te zien van de in België gevestigde belasting, verzoekt de Belgische bevoegde autoriteit aan de adviseur-generaal van het bevoegde centrum om de passende ontheffing te verlenen bij beslissing op grond van de wet van 2 mei 2019. Deze procedure staat los van de interne rechtsmiddelen en ressorteert onder de Belgische bevoegde autoriteit. Derhalve, bij gebreke aan de mogelijkheid tot betwisting van deze beslissing voor een rechtbank van eerste aanleg, worden hierin niet de gebruikelijke rechtsmiddelen die zijn bepaald inzake het administratief beroep, opgenomen.

1.4. INTREKKING VAN DE KLACHT (27)

(27) Artikel 3, § 7, wet van 2 mei 2009.

30. Een belanghebbende kan op ieder ogenblik en indien hij dit wenst, zijn klacht intrekken.

31. De belanghebbende die zijn klacht wenst in te trekken, moet in principe, gelijktijdig bij de Belgische bevoegde autoriteit en bij elk van de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten een schriftelijke kennisgeving van intrekking indienen.

32. Evenwel, moeten rijksinwoners of binnenlandse vennootschappen die geen grote ondernemingen zijn en die geen deel uitmaken van een grote groep, hun schriftelijke kennisgeving van intrekking enkel indienen bij de Belgische bevoegde autoriteit (28).

(28) Gezamenlijke lezing van de artikelen 2, 6° en 7°, en 17, wet van 2 mei 2019 (er wordt opgemerkt dat in artikel 17, lid 1, de woorden 'In afwijking van de artikelen 3, §§ 1, 5 en 9' moeten worden gelezen als volgt: 'In afwijking van artikel 3, §§ 1, 5 en 7').

De Belgische bevoegde autoriteit zal in dit geval, de bevoegde autoriteiten van de andere betrokken lidstaten binnen de twee maanden te rekenen vanaf de datum van ontvangst van de schriftelijke kennisgeving van intrekking, hiervan in kennis moeten stellen en deze wordt aldus geacht bij alle betrokken lidstaten te zijn ingediend op de datum waarop de bevoegde Belgische autoriteit ze in kennis heeft gesteld (29).

(29) Artikel 17, lid 2 en 3, wet van 2 mei 2019.

33. In elk geval , beëindigt de schriftelijke kennisgeving van intrekking alle procedurehandelingen ontstaan uit hoofde van de wet van 2 mei 2019 en de Belgische bevoegde autoriteit die deze kennisgeving ontvangt, stelt de andere bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten onverwijld in kennis van de beëindiging van de procedurehandelingen.

34. In dezelfde gedachtegang, indien, om welke reden ook, een geschilpunt, ophoudt te bestaan, worden alle procedurehandelingen met betrekking tot de klacht bepaald bij de wet van 2 mei 2019 beëindigd. De Belgische bevoegde autoriteit stelt de belanghebbende hier onverwijld van in kennis met vermelding van de algemene redenen voor de beëindiging (30).

(30) Artikel 3, § 8, wet van 2 mei 2019.

Mogelijke oorzaken zijn onder meer, een wetswijziging, een wijziging van de economische situatie van de belanghebbende, enz.

1.5. RECHT VAN BEROEP VAN DE BELANGHEBBENDE

35. In geval van afwijzing van de klacht (zie punt 27) door de Belgische bevoegde autoriteit en alle andere betrokken bevoegde autoriteiten, kan de belanghebbende een vordering instellen tegen het besluit van de Belgische bevoegde autoriteit door indiening binnen een termijn van drie maanden vanaf de kennisgeving van de afwijzing, van een verzoekschrift bij de rechtbank van eerste aanleg zetelend zoals in kortgeding, die zitting houdt ter zetel van het hof van beroep in wiens rechtsgebied de belastingdienst gelegen is die de bestreden beschikking heeft getroffen. Wanneer de procedure evenwel in het Duits wordt gevoerd, is alleen de rechtbank van eerste aanleg van Eupen bevoegd (31).

(31) Gezamenlijke lezing van de artikelen 2, 3° en 5, § 3, lid 1, wet van 2 mei 2019.

36. De belanghebbende die zijn recht van beroep uitoefent, kan geen verzoek tot oprichting van een raadgevende commissie indienen (zie punt 46):

- zolang het besluit nog in beroep wordt behandeld

- wanneer het besluit tot afwijzing nog vatbaar is voor beroep

- wanneer het besluit tot afwijzing is bevestigd in het kader van de beroepsprocedure, maar het in een van de betrokken lidstaten niet mogelijk is af te wijken van het besluit van de betrokken rechtbank of andere gerechtelijke instanties (32).

(32) Artikel 5, § 3, lid 2, wet van 2 mei 2019.

Indien het recht van beroep is uitgeoefend, wordt het besluit van de betrokken rechtbank in aanmerking genomen voor de oprichting van een raadgevende commissie(33).

(33) Artikel 5, § 3, lid 3, wet van 2 mei 2019.

2. De procedure voor onderling overleg

37. De wet van 2 mei 2019 bepaalt twee mechanismen ter beslechting van belastinggeschillen: de procedure voor onderling overleg en arbitrage. De aanwending van deze mechanismen verhindert niet dat de Belgische Staat in de zaak die aanleiding geeft tot het geschilpunt, administratieve sancties oplegt of een procedure instelt om ze op te leggen, of een gerechtelijke procedure instelt of voortzet (34).

(34) Artikel 16, § 2, wet van 2 mei 2019.

Bij gebrek aan eenzijdige beslechting (zie punt 29), indien de klacht aanvaard wordt door al de betrokken bevoegde autoriteiten, trachten zij het geschilpunt in onderling overleg te beslechten (35).

(35) Artikel 4, § 1, lid 1, wet van 2 mei 2019.

2.1 TERMIJN

38. De betrokken bevoegde autoriteiten beschikken over een termijn van twee jaar te rekenen vanaf de datum van de laatste kennisgeving door één van de lidstaten van het besluit tot aanvaarding van de klacht, om overeenstemming te bereiken (36).

(36) Artikel 4, § 1, lid 1, wet van 2 mei 2019.

39. Indien de belanghebbende enig intern rechtsmiddel heeft aangewend, gaat de termijn van twee jaar in:

- op de datum waarop de beslissing in de procedure ten gevolge van de aanwending van het rechtsmiddel definitief is geworden of

- waarop die procedurehandelingen anderszins definitief zijn gesloten of

- wanneer die procedure geschorst wordt (37).

(37) Artikel 16, § 3, wet van 2 mei 2019.

40. Deze termijn van twee jaar kan op verzoek van een bevoegde autoriteit aan alle andere betrokken bevoegde autoriteiten met ten hoogste één jaar worden verlengd, mits de verzoekende bevoegde autoriteit dit verzoek schriftelijk motiveert (38).

(38) Artikel 4, § 1, lid 2, wet van 2 mei 2019.

2.2. IN GEVAL VAN OVEREENSTEMMING (39)

41. Indien de betrokken bevoegde autoriteiten overeenstemming bereiken binnen de bepaalde termijn, stelt de Belgische bevoegde autoriteit de belanghebbende daarvan onverwijld in kennis in de vorm van een besluit dat bindend is voor de betrokken bevoegde autoriteiten.

42. Dit besluit is afdwingbaar voor de belanghebbende mits deze laatste het besluit aanvaardt en, in voorkomend geval, afziet van het recht om andere rechtsmiddelen aan te wenden.

Indien er reeds andere rechtsmiddelen waren aangevat, moet de belanghebbende, om het besluit bindend en afdwingbaar te maken, uiterlijk zestig dagen nadat hij van het besluit in kennis is gebracht, bewijzen verstrekken aan de Belgische bevoegde autoriteit dat er stappen zijn gezet om deze te beëindigen.

(39) Artikel 4, § 2, wet van 2 mei 2019.

2.3. BIJ GEBREKE AAN OVEREENSTEMMING

43. Indien de betrokken bevoegde autoriteiten geen overeenstemming hebben bereikt binnen de bepaalde termijn, stelt de Belgische bevoegde autoriteit de belanghebbende daarvan in kennis, met opgave van de algemene redenen waarom geen overeenstemming kon worden bereikt (40).

(40) Artikel 4, § 3, wet van 2 mei 2019.

2.4. WEERSLAG VAN EEN DOOR DE BEVOEGDE RECHTBANK GENOMEN BESLISSING DIE IN KRACHT VAN GEWIJSDE IS GEGAAN

44. Indien de belanghebbende enig intern rechtsmiddel heeft aangewend en de bevoegde rechtbank een beslissing over een geschilpunt heeft genomen die in kracht van gewijsde is gegaan, stelt de Belgische bevoegde autoriteit de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten in kennis van de beslissing en wordt de bedoelde procedure voor onderling overleg beëindigd vanaf de dag van die kennisgeving, in het geval er op voormelde datum van kennisgeving nog geen overeenstemming is bereikt (41).

(41) Artikel 16, § 4, 1°, wet van 2 mei 2019.

3. Arbitrage

45. Iedere belanghebbende heeft het recht om arbitrage te verzoeken:

- na afwijzing van de klacht

- bij gebreke aan overeenstemming in onderling overleg.

3.1. NA AFWIJZING VAN DE KLACHT

46. De belanghebbende wiens klacht is afgewezen, kan de oprichting verzoeken van een raadgevende commissie in de volgende gevallen:

- Indien geen beroep kan worden ingesteld tegen het besluit van afwijzing; anders gezegd, indien het besluit niet door alle betrokken bevoegde autoriteiten is genomen (indien het besluit van afwijzing is genomen door al de bevoegde autoriteiten en deze beslissing het voorwerp uitmaakt van een beroep: zie punt 36).

- Indien geen beroep tegen het besluit van afwijzing aanhangig is.

- Indien de belanghebbende een beroep kan instellen tegen het besluit van afwijzing genomen door al de betrokken bevoegde autoriteiten, maar de belanghebbende formeel afstand heeft gedaan van zijn recht van beroep, waarbij het verzoek tot oprichting van een raadgevende commissie een verklaring bevat in die zin.

47. Er wordt opgemerkt dat indien de bevoegde rechtbank een beslissing over een geschilpunt heeft genomen die in kracht van gewijsde is gegaan, de Belgische bevoegde autoriteit de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten in kennis stelt van de beslissing en kan de belanghebbende wiens klacht bepaald door de wet van 2 mei 2019 werd afgewezen, niet meer om de oprichting van een raadgevende commissie verzoeken, aangezien de Belgische autoriteit gebonden is door de beslissing van de rechtbank(42).

(42) Artikel 16, § 4, 2°, wet van 2 mei 2019.

3.1.1. Modaliteiten van het verzoek om een raadgevende commissie

48. Het verzoek om oprichting van een raadgevende commissie dient schriftelijk te gebeuren, uiterlijk:

- vijftig dagen te rekenen vanaf de datum van ontvangst van de kennisgeving van het besluit van afwijzing of

- vijftig dagen te rekenen vanaf de datum van afgifte van het besluit waarbij de bevoegde rechtbank van eerste aanleg het besluit van afwijzing van de Belgische bevoegde autoriteit als ongegrond zou beschouwen (43).

(43) Artikel 6, § 1, lid 3, wet van 2 mei 2019.

49. Het verzoek wordt in principe ingediend bij alle betrokken bevoegde autoriteiten, maar de rijksinwoners of binnenlandse vennootschappen die geen grote ondernemingen zijn en die geen deel uitmaken van een grote groep, moeten hun verzoek enkel indienen bij de Belgische bevoegde autoriteit (44).

(44) Gezamenlijke lezing van de artikelen 2, 6° en 7°, en 17, wet van 2 mei 2019.

De Belgische bevoegde autoriteit zal in dit geval, de bevoegde autoriteiten van de andere betrokken lidstaten binnen de twee maanden te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het verzoek, hiervan in kennis moeten stellen en dit wordt aldus geacht bij alle betrokken lidstaten te zijn ingediend op de datum waarop de bevoegde Belgische autoriteit de andere bevoegde autoriteiten in kennis heeft gesteld (45).

(45) Artikel 17, lid 2 en 3, wet van 2 mei 2019.

3.1.2. Modaliteiten van oprichting van een raadgevende commissie

3.1.2.1. TERMIJN

50. De raadgevende commissie wordt uiterlijk honderdtwintig dagen te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het verzoek ingesteld. De voorzitter van de commissie stelt de belanghebbende daarvan onverwijld in kennis (46).

(46) Artikel 6, § 1, lid 4, wet van 2 mei 2019.

Wanneer het verzoek wordt ingediend bij alle betrokken bevoegde autoriteiten, is de datum van ontvangst van het verzoek, de datum waarop de laatste betrokken bevoegde autoriteit werd in kennis gesteld van het verzoek. Wanneer het verzoek enkel moet worden ingediend bij de Belgische bevoegde autoriteit (zie punt 49) is de datum van ontvangst van het verzoek, de datum waarop de Belgische bevoegde autoriteit de andere autoriteiten in kennis heeft gesteld van het verzoek.

3.1.2.2. SAMENSTELLING VAN DE RAADGEVENDE COMMISSIE

51. De raadgevende commissie is als volgt samengesteld:

- één voorzitter

- één vertegenwoordiger van elke betrokken bevoegde autoriteit, waarbij dit aantal in voorkomend geval verhoogd kan worden tot twee per bevoegde autoriteit, indien de Belgische bevoegde autoriteit en de andere bevoegde autoriteiten overeenstemming bereiken hierover

- één vooraanstaande onafhankelijke persoon die door elke betrokken bevoegde autoriteit wordt benoemd, waarbij dit aantal in voorkomend geval verhoogd kan worden tot twee, indien de Belgische bevoegde autoriteit en de andere betrokken bevoegde autoriteiten overeenstemming bereiken hierover (47).

(47) Artikel 8, § 1, wet van 2 mei 2019.

52. De vooraanstaande onafhankelijke personen benoemd om een raadgevende commissie in te stellen, worden door elke betrokken lidstaat gekozen uit een lijst die bestaat uit alle door de lidstaten benoemde vooraanstaande onafhankelijke personen (48).

(48) Artikel 9, wet van 2 mei 2019.

Om deze lijst op te maken, benoemt elke lidstaat ten minste drie personen die bekwaam zijn, die kennis hebben van nationale en internationale fiscaliteit, die onafhankelijk zijn en in staat zijn onpartijdig en integer te handelen.

In België gebeurt deze benoeming bij koninklijk besluit (49). De kennisgeving van de benoemingsprocedure van de vooraanstaande onafhankelijke personen, evenals het profiel waaraan ze moeten beantwoorden, maakt het voorwerp uit van een publicatie in het Belgisch Staatsblad. Het uiteindelijk besluit tot benoeming wordt eveneens gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad, binnen een maand te rekenen vanaf de kennisgeving ervan.

(49) KB van 20 juli 2020 (Belgisch Staatsblad 28 juli 2020).

De minister van Financiën of de door hem aangewezen persoon stelt de Europese Commissie in kennis van de namen van de benoemde vooraanstaande onafhankelijke personen en verstrekt tevens volledige en actuele informatie over de professionele en academische achtergrond, bekwaamheid en deskundigheid van deze personen en over elk belangenconflict dat zij mogelijk hebben.

Alle wijzigingen in de lijst van de door België aangeduide onafhankelijke personen wordt onverwijld meegedeeld aan de Europese Commissie door de minister van Financiën of de door hem aangewezen persoon. Wanneer een persoon wordt verwijderd van de lijst van de vooraanstaande onafhankelijke personen, wordt hij hiervan in kennis gesteld door de minister van Financiën of de door hem aangewezen persoon, bij aangetekend schrijven door middel van een met redenen omklede beslissing.

Indien de minister van Financiën of de door hem aangewezen persoon gegronde redenen heeft om er bezwaar tegen te maken dat een door een andere lidstaat aangeduide vooraanstaande onafhankelijke persoon op de lijst die bestaat uit alle door de lidstaten benoemde vooraanstaande onafhankelijke personen, blijft staan, vanwege een gebrek aan onafhankelijkheid, stelt zij de Commissie daarvan met voldoende onderbouwde bewijzen in kennis.

Indien de Europese Commissie daarentegen België in kennis heeft gesteld van de bezwaren en bijhorende bewijzen die een andere lidstaat heeft ten aanzien van de onafhankelijkheid van een vooraanstaande onafhankelijke persoon, dan onderzoekt de minister van Financiën of de door hem aangewezen persoon binnen de zes maanden deze bezwaren en bijhorende bewijzen en besluit of de persoon al dan niet op de voormelde lijst gehandhaafd wordt. De minister van Financiën of de door hem aangewezen persoon stelt de Europese Commissie onverwijld op de hoogte van deze beslissing.

53. Wanneer ze een raadgevende commissie moet instellen, bepaalt de Belgische bevoegde autoriteit in overeenstemming met de andere betrokken bevoegde autoriteiten de regels voor de benoeming van de vooraanstaande onafhankelijke personen.

Op basis van deze regels, benoemen de betrokken bevoegde autoriteiten het vereiste aantal onafhankelijke personen en voor ieder van hen een plaatsvervanger voor het geval dat deze verhinderd worden (50).

(50) Artikel 8, § 2, wet van 2 mei 2019.

Indien de betrokken bevoegde autoriteiten, op het ogenblik van oprichting van een raadgevende commissie, geen overeenstemming bereiken over de regels voor de benoeming van vooraanstaande onafhankelijke personen, worden deze laatsten benoemd door loting uit de lijst waarvan hierboven sprake (51).

(51) Artikel 8, § 3, wet van 2 mei 2019.

54. Tenzij de vooraanstaande onafhankelijke personen (en hun plaatsvervangers) door de bevoegde rechtbank (zie punten 57, e.v.) zijn benoemd, kan de bevoegde autoriteit van elk van de betrokken lidstaten bezwaar maken tegen de benoeming van een bepaalde vooraanstaande onafhankelijke persoon om:

- elke vooraf tussen de Belgische bevoegde autoriteit en de andere betrokken bevoegde autoriteiten overeengekomen reden

- of om een van de volgende redenen:

* Deze persoon behoort tot of werkt namens een van de betrokken belastingadministraties of heeft op een bepaald moment tijdens de drie voorafgaande jaren in die situatie verkeerd.
* Deze persoon heeft een deelneming van betekenis of stemrecht in een van de belanghebbenden in kwestie of heeft die in de loop van de vijf jaar vóór zijn benoeming gehad of is er werknemer of adviseur of is dat in de loop van de vijf jaar vóór zijn benoeming geweest.
* Deze persoon biedt onvoldoende garanties om het geschil of de geschillen objectief te behandelen.
* Deze persoon is een werknemer van een bedrijf dat belastingadvies verleent of anderszins beroepsmatig belastingadvies verleent, of heeft in de loop van een periode van ten minste drie jaar vóór zijn benoeming in die situatie verkeerd (52).

(52) Artikel 8, § 4, wet van 2 mei 2019.

55. Indien een bevoegde autoriteit van een betrokken lidstaat dit eist, schenkt een als lid van een raadgevende commissie benoemde vooraanstaande onafhankelijke persoon of diens plaatsvervanger klaarheid wat betreft belangen, relaties of andere aangelegenheden die naar verwachting de onafhankelijkheid of onpartijdigheid van die persoon kunnen beïnvloeden, of waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat die persoon de procedurehandelingen met vooringenomenheid zal ingaan.

Gedurende een periode van twaalf maanden te rekenen vanaf de datum waarop het besluit van de raadgevende commissie is genomen (zie punten 61, e.v.), mag een vooraanstaande onafhankelijke persoon die deel uitmaakt van de raadgevende commissie, niet in een situatie verkeren die voor een bevoegde autoriteit een aanleiding zou zijn geweest om bezwaar te maken tegen zijn benoeming, indien die persoon in die situatie had verkeerd op het moment van de benoeming voor de bewuste raadgevende commissie (53).

(53) Artikel 8, § 5, wet van 2 mei 2019.

56. De vertegenwoordigers van de betrokken bevoegde autoriteiten en de vooraanstaande onafhankelijke personen die zijn benoemd om de raadgevende commissie in te stellen, kiezen een voorzitter uit de lijst die bestaat uit alle door de lidstaten benoemde vooraanstaande onafhankelijke personen (54).

(54) Artikel 8, § 6, wet van 2 mei 2019.

3.1.2.3. BENOEMING VAN VOORAANSTAANDE ONAFHANKELIJKE PERSONEN EN PLAATSVERVANGERS DOOR DE BEVOEGDE RECHTBANKEN

57. Indien de Belgische bevoegde autoriteit of alle betrokken bevoegde autoriteiten hebben nagelaten, ten minste één vooraanstaande onafhankelijke persoon en een plaatsvervanger te benoemen binnen de toegestane termijn, kan de belanghebbende, binnen de dertig dagen na het verstrijken van die termijn, een vordering in kortgeding instellen voor de voorzitter van de bevoegde rechtbank van eerste aanleg opdat hij de raadgevende commissie instelt (55).

(55) Artikel 7, §§ 1 tot 3, wet van 2 mei 2019.

58. De voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg benoemt dus de vooraanstaande onafhankelijke perso(o)n(en) en de plaatsvervanger(s) uit de lijst die bestaat uit alle door de lidstaten benoemde vooraanstaande onafhankelijke personen (zie punt 52).

Tegen de beslissingen tot aanstelling of tot vervanging van de vooraanstaande onafhankelijke persoon genomen door de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg, die uitspraak doet zoals in kortgeding, kan geen rechtsmiddel worden ingesteld. Wanneer de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg daarentegen beslist om niet over te gaan tot een aanstelling kan tegen deze beslissing hoger beroep worden ingesteld (56).

(56) Artikel 7, § 4, wet van 2 mei 2019.

59. Zodra de raadgevende commissie is ingesteld, duiden de benoemde vooraanstaande personen een voorzitter aan en indien de Belgische bevoegde autoriteit en de andere betrokken bevoegde autoriteiten geen overeenstemming hebben bereikt over de regels voor de benoeming van vooraanstaande onafhankelijke personen, kiezen ze hem door loting uit de lijst die bestaat uit alle door de lidstaten benoemde vooraanstaande onafhankelijke personen (57).

(57) Gezamenlijke lezing van de artikelen 7, § 2 en 8, §3, wet van 2 mei 2019.

60. Er wordt opgemerkt dat het geval waarin de bevoegde autoriteit van een andere lidstaat dan België zou hebben nagelaten ten minste één vooraanstaande onafhankelijke persoon en een plaatsvervanger te benoemen binnen de toegestane termijn (zie punt 50) niet wordt bedoeld door de wet van 2 mei 2019.

In dit geval stelt de richtlijn (EU) 2017/1852 van de raad van 10 oktober 2017 de belanghebbende in de mogelijkheid om de bevoegde rechtbank in die lidstaat te verzoeken dit te doen uit de lijst die bestaat uit alle door de lidstaten benoemde vooraanstaande onafhankelijke personen (58).

(58) Artikel 7, § 1, richtlijn (EU) 2017/1852.

Het is normaal dat de wet van 2 mei 2019 deze mogelijkheid niet bepaalt aangezien een Belgische wet vanzelfsprekend geen verzoek voor de rechtbank in een andere lidstaat kan regelen. De belanghebbende heeft daarentegen op grond van de wet die in deze andere lidstaat de voornoemde richtlijn omzet, het recht om bij de bevoegde rechtbank van deze lidstaat een verzoek tot benoeming van vooraanstaande onafhankelijke personen en plaatsvervangers in te dienen.

Indien slechts één belanghebbende betrokken is bij het geschilpunt, stelt deze de bevoegde autoriteit die niet ten minste één vooraanstaande onafhankelijke persoon en ten minste één plaatsvervanger heeft benoemd, in kennis van het verzoek tot benoeming bij de bevoegde rechtbank door mededeling aan de autoriteit van het verzoek in deze zin bij deze laatste ingediend. Indien meer dan één belanghebbende betrokken is bij het geschilpunt, delen al de belanghebbenden het verzoek om de vooraanstaande onafhankelijke personen en hun plaatsvervangers te benoemen mee aan elk van hun respectievelijke woonstaten(59).

(59) Artikel 7, § 2, lid 4 en 5, wet van 2 mei 2019.

3.1.2.4. BESLUIT (60)

(60) Artikel 6, § 2, wet van 2 mei 2019.

61. Binnen een termijn van zes maanden te rekenen vanaf de datum van waarop zij is ingesteld, neemt de raadgevende commissie een besluit over de ontvankelijkheid van de klacht en, stelt binnen de dertig dagen na de vaststelling, al de betrokken bevoegde autoriteiten, hiervan in kennis.

62. Indien de raadgevende commissie van oordeel is dat de klacht onontvankelijk is, wordt de procedure beëindigd en de Belgische bevoegde autoriteit stelt de belanghebbende onverwijld in kennis.

63. Indien de raadgevende commissie van oordeel is dat de klacht ontvankelijk is (zie criteria van ontvankelijkheid in punt 16), wordt een procedure voor onderling overleg opgestart op verzoek van één van de betrokken bevoegde autoriteiten.

64. Indien het verzoek uitgaat van de Belgische bevoegde autoriteit, stelt deze de belanghebbende, de andere bevoegde autoriteiten en de raadgevende commissie hiervan in kennis.

De termijn van twee of drie jaar waarover de betrokken bevoegde autoriteiten beschikken om overeenstemming te bereiken over de wijze van beslechting van het geschilpunt (zie punten 38 en 40) begint dan te lopen op de datum van kennisgeving van het besluit van de raadgevende commissie die de klacht ontvankelijk verklaart.

65. Indien geen van de betrokken bevoegde autoriteiten binnen een termijn van zestig dagen te rekenen vanaf de kennisgeving van het besluit van ontvankelijkheid genomen door de raadgevende commissie, heeft verzocht om de procedure voor onderling overleg op te starten, wordt geacht dat er geen overeenstemming door middel van de procedure voor onderling overleg kon worden bereikt en brengt de raadgevende commissie advies uit over de beslechting van het geschilpunt (zie punten 75, e.v.) uiterlijk zes maanden te rekenen vanaf de datum waarop de voormelde termijn van zestig dagen verstrijkt, datum waarop de raadgevende commissie wordt geacht te zijn ingesteld om advies uit te brengen over de beslechting van het geschilpunt.

3.2. BIJ GEBREKE AAN OVEREENSTEMMING IN ONDERLING OVERLEG

66. Wanneer geen overeenstemming kon worden bereikt tussen de betrokken bevoegde overheden, kan de procedure ter beslechting van geschillen door arbitrage worden opgestart. Er kan met andere woorden een advies aangaande de beslechting van het geschilpunt worden gegeven door een raadgevende commissie.

Verschillende situaties zijn mogelijk:

- De bevoegde autoriteiten zijn van oordeel dat de klacht ontvankelijk is, maar hebben geen overeenstemming bereikt binnen een termijn van twee, zelfs drie jaar (zie punten 38 en 40). In dit geval kan de belanghebbende om de oprichting van een raadgevende commissie verzoeken zodat deze een advies over de beslechting van het geschilpunt uitbrengt (61).

(61) Artikel 6, § 1, 2°, wet van 2 mei 2019.

- Ten minste een van de bevoegde autoriteiten heeft de klacht afgewezen, maar er werd evenwel een procedure voor onderling overleg opgestart ingevolge het besluit van ontvankelijkheid genomen door een raadgevende commissie . De bevoegde autoriteiten hebben evenwel geen overeenstemming bereikt binnen een termijn van twee (zelfs drie) jaar te rekenen vanaf de kennisgeving van het besluit van ontvankelijkheid genomen door de raadgevende commissie. In dit geval kan de belanghebbende opnieuw de oprichting van een raadgevende commissie verzoeken om een advies over de beslechting van het geschilpunt uit te brengen (62).

(62) Artikel 6, §§ 1, 2° en 3, wet van 2 mei 2019.

- Ten minste een van de bevoegde autoriteiten heeft de klacht afgewezen en er werd geen procedure voor onderling overleg opgestart binnen een termijn van zestig dagen te rekenen vanaf de kennisgeving van het besluit van ontvankelijkheid genomen door de raadgevende commissie. In dit geval wordt geacht dat er geen overeenstemming door middel van de procedure voor onderling overleg kon worden bereikt en de reeds ingestelde raadgevende commissie brengt een advies over de beslechting van het geschilpunt uit (63).

(63) Artikel 6, § 2, lid 6, wet van 2 mei 2019.

67. Er wordt aan herinnerd dat indien de bevoegde rechtbank een beslissing over een geschilpunt heeft genomen die in kracht van gewijsde is gegaan, de Belgische bevoegde autoriteit de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten hiervan in kennis stelt. In dit geval kan de belanghebbende niet meer om de oprichting van een raadgevende commissie verzoeken aangezien het geschilpunt onopgelost is gebleven tijdens de gehele duur van de procedure voor onderling overleg (64).

(64) Artikel 16, § 4, 2 °, wet van 2 mei 2019.

68. De belanghebbende kan zeker niet om de oprichting van een raadgevende commissie verzoeken ter beslechting van het geschilpunt indien sancties zijn opgelegd omdat hij met bedrieglijk opzet of met het oogmerk om te schaden, de bepalingen van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 of van de ter uitvoering ervan genomen besluiten heeft overtreden (65).

(65) Artikel 16, § 6, lid 1, wet van 2 mei 2019.

Indien een administratieve of gerechtelijke procedure is ingesteld die aanleiding kan geven tot dergelijke sancties en gelijktijdig een geschillenbeslechtingsprocedure wordt gevoerd, dan schorst de Belgische bevoegde autoriteit de geschillenbeslechtingsprocedure gedurende de administratieve of gerechtelijke procedure (66).

(66) Artikel 16, § 6, lid 2, wet van 2 mei 2019.

69. Tot slot kan de belanghebbende niet verkrijgen dat een raadgevende commissie wordt ingesteld ter beslechting van het geschilpunt indien de Belgische bevoegde autoriteit vaststelt dat het geschilpunt geen betrekking heeft op een dubbele belasting. De Belgische bevoegde autoriteit stelt de belanghebbende en de andere betrokken bevoegde autoriteiten onverwijld in kennis van deze weigering (67).

(67) Artikel 16, § 7, wet van 2 mei 2019.

3.2.1. Modaliteiten van het verzoek om een raadgevende commissie

70. Het verzoek moet schriftelijk gebeuren en uiterlijk vijftig dagen te rekenen vanaf de datum van ontvangst van de kennisgeving, door de Belgische bevoegde autoriteit, van het feit dat de betrokken bevoegde autoriteiten geen overeenstemming door onderling overleg hebben bereikt (68).

(68) Artikel 6, § 1, lid 3, wet van 2 mei 2019.

71. Het verzoek wordt in principe ingediend bij alle betrokken bevoegde autoriteiten, maar de rijksinwoners of binnenlandse vennootschappen die geen grote ondernemingen zijn en die geen deel uitmaken van een grote groep, moeten hun verzoek enkel indienen bij de Belgische bevoegde autoriteit (69).

(69) Gezamenlijke lezing van de artikelen 2, 6° en 7°, en 17, wet van 2 mei 2019.

De Belgische bevoegde autoriteit zal in dit geval, de bevoegde autoriteiten van de andere betrokken lidstaten binnen de twee maanden te rekenen vanaf de datum van ontvangst van de klacht, hiervan in kennis moeten stellen en deze wordt aldus geacht bij alle betrokken lidstaten te zijn ingediend op de datum waarop de bevoegde Belgische autoriteit de andere bevoegde autoriteiten heeft in kennis gesteld (70).

(70) Artikel 17, lid 2 en 3, wet van 2 mei 2019.

3.2.2. Modaliteiten van oprichting van een raadgevende commissie

72. Zie supra, punten 50, e.v.

3.2.3. De commissie voor alternatieve geschillenbeslechting

73. Indien geen overeenstemming door onderling overleg kon worden bereikt tussen de betrokken bevoegde autoriteiten kunnen deze overeenkomen om in de plaats van de raadgevende commissie, een commissie voor alternatieve geschillenbeslechting op te richten om advies uit te brengen over de beslechting van het geschilpunt.

De Belgische bevoegde autoriteit en de bevoegde autoriteiten van de andere betrokken lidstaten kunnen eveneens overeenkomen een commissie voor alternatieve geschillenbeslechting in te stellen in de vorm van een commissie van permanente aard (71).

(71) Artikel 10, § 1, wet van 2 mei 2019.

74.De commissie voor alternatieve geschillenbeslechting kan afwijken van de raadgevende commissie wat haar vorm en samenstelling betreft, maar ze is onderworpen aan dezelfde bepalingen wat de onafhankelijkheid van de leden betreft. (72).

(72) Artikel 10, § 2, wet van 2 mei 2019.

3.2.4. Advies van de raadgevende commissie of van de commissie voor alternatieve geschillenbeslechting

3.2.4.1. TERMIJN

75. De raadgevende commissie of de commissie voor alternatieve geschillenbeslechting brengt uiterlijk zes maanden te rekenen vanaf de datum waarop ze is ingesteld, advies uit aan de betrokken bevoegde autoriteiten (73).

(73) Artikel 14, § 1, lid 1, wet van 2 mei 2019.

Wanneer een raadgevende commissie niet is ingesteld om een advies uit te brengen over de beslechting van een geschilpunt, maar ze dit moet doen na het nemen van een besluit van ontvankelijkheid van de klacht die geen aanleiding heeft gegeven tot een procedure voor onderling overleg tussen de betrokken bevoegde autoriteiten (zie punt 65), wordt de raadgevende commissie geacht te zijn ingesteld om haar advies uit te brengen bij het verstrijken van een termijn van zestig dagen te rekenen vanaf de kennisgeving van het besluit van ontvankelijkheid (74).

(74) Artikel 6, § 2, wet van 2 mei 2019.

76. Indien de raadgevende commissie of de commissie voor alternatieve geschillenbeslechting het nodig acht, kan de voormelde termijn van zes maanden verlengd worden met drie maanden. In dit geval stelt ze de betrokken bevoegde autoriteiten en de belanghebbende hiervan in kennis (75).

(75) Artikel 14, § 1, lid 2 en 3, wet van 2 mei 2019.

3.2.4.2. GRONDSLAG VAN HET ADVIES

77. De raadgevende commissie of de commissie voor alternatieve geschillenbeslechting steunt haar advies op de bepalingen van de toepasselijke overeenkomsten of verdragen tot het vermijden van dubbele belasting op inkomsten en, waar van toepassing, op vermogen, en op de eventuele toepasselijke nationale bepalingen en de gelijkaardige bepalingen naar het recht van de andere betrokken lidstaat (76).

(76) Artikel 14, § 2, wet van 2 mei 2019.

78. De Belgische bevoegde autoriteit en de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten kunnen overeenkomen dat de commissie voor alternatieve geschillenbeslechting andere soorten geschillenbeslechtingsprocedures zal toepassen (77) zoals, bijvoorbeeld, de procedure 'eindbod' 'final offer arbitration process'), ook arbitrage van 'het laatste beste bod' ('last best offer' arbitration) genoemd. Het voorstel ter beslechting van het geschil beperkt zich dan tot de vermelding van de specifieke bedragen uitgedrukt in monetaire eenheden (bv. van inkomsten of kosten) (78).

(77) Artikel 10, § 2, lid 2, wet van 2 mei 2019.
(78) Cf. verklarende nota aangaande de Multilaterale overeenkomst ter implementatie van aan belastingverdragen gerelateerde maatregelen ter voorkoming van grondslaguitholling en winstverschuiving, punt 242.

3.2.4.3. AANNEMING, VORM EN MEDEDELING VAN HET ADVIES

79. De raadgevende commissie of de commissie voor alternatieve geschillenbeslechting neemt haar advies aan met gewone meerderheid van haar leden.

Indien geen meerderheid wordt bereikt, is de stem van de voorzitter doorslaggevend.

De voorzitter deelt het advies van de raadgevende commissie of van de commissie voor alternatieve geschillenbeslechting mee aan de Belgische bevoegde autoriteit en de andere betrokken bevoegde autoriteiten (79).

(79) Artikel 14, §, 3, wet van 2 mei 2019.

80. De raadgevende commissies en de commissies voor alternatieve geschillenbeslechting brengen hun advies schriftelijk uit (80).

(80) Artikel 18, § 1, wet van 2 mei 2019.

3.2.5. Eindbesluit

3.2.5.1. TERMIJN

81. In overleg met de andere betrokken bevoegde autoriteiten, neemt de Belgische bevoegde autoriteit een eindbesluit betreffende de beslechting van het geschilpunt binnen de zes maanden te rekenen vanaf de datum van de kennisgeving van het advies van de raadgevende commissie of van de commissie voor alternatieve geschillenbeslechting (81).

(81) Artikel 15, § 1, wet van 2 mei 2019.

3.2.5.2. DRAAGWIJDTE VAN HET ADVIES VAN DE COMMISSIES

82. De Belgische bevoegde autoriteit kan, in overeenstemming met de andere betrokken bevoegde autoriteiten, een eindbesluit nemen dat afwijkt van het advies van de raadgevende commissie of van de commissie voor alternatieve geschilbeslechting.

Indien de Belgische bevoegde autoriteit en de andere betrokken bevoegde autoriteiten geen overeenstemming bereiken over de beslechting van het geschilpunt, is het advies van de raadgevende commissie of van de commissie voor alternatieve geschillenbeslechting bindend voor het geheel van de betrokken bevoegde autoriteiten (82).

(82) Artikel 15, § 2, wet van 2 mei 2019.

3.2.5.3. MEDEDELING VAN HET EINDBESLUIT

83. De Belgische bevoegde autoriteit stelt de belanghebbende onverwijld in kennis van het eindbesluit.

Indien ze dit niet doet binnen een termijn van dertig dagen te rekenen vanaf de datum waarop het besluit genomen werd en de belanghebbende is een rijksinwoner, natuurlijke persoon of vennootschap, dan kan deze zich volgens de procedure in kortgeding tot de rechtbank van eerste aanleg wenden om het eindbesluit te verkrijgen (83).

(83) Artikel 15, § 3, wet van 2 mei 2019.

3.2.5.4. UITVOERING VAN HET EINDBESLUIT

84. Het eindbesluit is bindend maar vormt geen precedent (84).

(84) Artikel 15, § 4, lid 1, wet van 2 mei 2019.

Het eindbesluit wordt uitgevoerd op voorwaarde dat de belanghebbende, binnen zestig dagen te rekenen vanaf de datum van de kennisgeving van het eindbesluit, het eindbesluit aanvaardt en afziet van het recht om enig rechtsmiddel aan te wenden (85).

(85) Artikel 15, § 4, lid 2, wet van 2 mei 2019.

Indien de belanghebbende het eindbesluit aanvaardt en afziet van het recht om enig intern rechtsmiddel aan te wenden, maar het eindbesluit evenwel niet wordt uitgevoerd, kan deze binnen de drie maanden een verzoekschrift neerleggen bij de rechtbank van eerste aanleg teneinde de tenuitvoerlegging te verkrijgen (86).

(86) Artikel 15, § 4, lid 4, wet van 2 mei 2019.

85. Het eindbesluit wordt evenwel niet uitgevoerd indien een vonnis of een arrest besluit dat de raadgevende commissie of de commissie voor alternatieve geschillenbeslechting onvoldoende onafhankelijk was (zie punten 52 tot 55) (87).

(87) Artikel 15, § 4, lid 3, wet van 2 mei 2019.

3.2.5.5. OPENBAARMAKING VAN HET BESLUIT

86. De Belgische bevoegde autoriteit en de andere betrokken bevoegde autoriteiten kunnen overeenkomen om het eindbesluiten geheel te publiceren, indien alle belanghebbenden daarmee instemmen(88).

(88) Artikel 18, § 2, wet van 2 mei 2019.

87. Ingeval de bevoegde autoriteiten of de belanghebbende niet instemmen met de openbaarmaking van het volledige eindbesluit, wordt enkel een samenvatting van het eindbesluit gepubliceerd.(89).

(89) Artikel 18, § 3, lid 1, wet van 2 mei 2019.

Deze samenvatting bevat een beschrijving van het geschilpunt en het onderwerp, de datum, de betrokken belastbare tijdperken, de rechtsgrondslag, de bedrijfstak, een beknopte beschrijving van het uiteindelijke resultaat en een beschrijving van de gebruikte wijze van arbitrage (90).

(90) Artikel 18, § 3, lid 2, wet van 2 mei 2019.

De Belgische bevoegde autoriteit verzendt de samenvatting naar de belanghebbende vóór de bekendmaking ervan.

De belanghebbende kan uiterlijk zestig dagen te rekenen vanaf de datum van ontvangst van de samenvatting, de Belgische bevoegde autoriteit verzoeken om geen gegevens te publiceren indien hij van mening is dat deze betrekking hebben op een handels-, bedrijfs-, nijverheids- of beroepsgeheim of op een fabrieks- of handelswerkwijze, of dat de publicatie ervan in strijd zou zijn met de openbare orde (91).

(91) Artikel 18, § 3, lid 3, wet van 2 mei 2019.

De Belgische bevoegde autoriteit stelt de Europese Commissie vervolgens onmiddellijk in kennis van de te publiceren samenvatting (92).

(92) Artikel 18, § 4, wet van 2 mei 2019.

De Europese Commissie houdt een centraal bestand bij waarin de aan haar verstrekte gegevens worden gearchiveerd en online beschikbaar worden gesteld.

3.2.5.6. WISSELWERKING MET EEN DOOR DE BEVOEGDE RECHTBANK GENOMEN BESLISSING DIE IN KRACHT VAN GEWIJSDE IS GEGAAN

88. Indien de belanghebbende een intern rechtsmiddel heeft aangewend en de bevoegde rechtbank een beslissing over een geschilpunt heeft genomen die in kracht van gewijsde is gegaan, stelt de Belgische bevoegde autoriteit de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten hiervan in kennis. Indien de raadgevende commissie of de daartoe ingestelde commissie voor alternatieve geschillenbeslechting geen advies heeft uitgebracht aan de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten aangaande de beslechting van het geschilpunt, wordt de arbitrageprocedure beëindigd.

De Belgische bevoegde autoriteit stelt de raadgevende commissie of de commissie voor alternatieve geschillenbeslechting vervolgens in kennis van de gevolgen van de beslissing van de bevoegde rechtbank (93).

(93) Artikel 16, § 4, 3°, wet van 2 mei 2019.

3.3. DE WERKINGSREGELS VAN DE COMMISSIES

3.3.1. Termijn om de werkingsregels op te stellen

89. De Belgische bevoegde autoriteit stelt de belanghebbende uiterlijk 120 dagen te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het verzoek tot oprichting van de raadgevende commissie in kennis:

- Van de termijn waarbinnen het advies over de beslechting van het geschilpunt moet worden uitgebracht (wanneer de oprichting van de raadgevende commissie wordt verzocht bij gebreke aan overeenstemming).

- Van de verwijzingen naar alle toepasselijke bepalingen van intern recht van de lidstaten en alle toepasselijke overeenkomsten of verdragen.

- Van de werkingsregels van de raadgevende commissie of van de commissie voor alternatieve geschillenbeslechting (94).

(94) Artikel 11, § 1, wet van 2 mei 2019.

Wanneer het verzoek wordt ingediend bij alle betrokken bevoegde autoriteiten, is de datum van ontvangst van het verzoek, de datum waarop de laatste bevoegde autoriteit werd in kennis gesteld van het verzoek. Indien het verzoek enkel moet worden ingediend bij de Belgische bevoegde autoriteit (zie punt 49) is de datum van ontvangst van het verzoek, de datum waarop de Belgische bevoegde autoriteit de andere betrokken bevoegde autoriteiten heeft in kennis gesteld van het verzoek.

3.3.2. Inhoud van de werkingsregels

91. Deze werkingsregels worden ondertekend door de Belgische bevoegde autoriteit en de andere betrokken bevoegde autoriteiten (95).

(95) Artikel 11, § 2, lid 1, wet van 2 mei 2019.

92. De werkingsregels van een raadgevende commissie ingesteld in geval van afwijzing van een klacht, bevatten met name het volgende (96).

(96) Artikel 11, § 2, laatste lid, wet van 2 mei 2019.

- De beschrijving en de kenmerken van het geschilpunt.

- Het tijdschema van de geschillenbeslechtingsprocedure.

- De samenstelling van de raadgevende commissie, met inbegrip van het aantal en de namen van de leden, gegevens over hun bekwaamheid en kwalificaties, en informatie over eventuele belangenconflicten van de leden.

- De regels voor deelname van de belanghebbende of de belanghebbenden en derde partijen aan de procedurehandelingen, de uitwisselingen van memoranda, inlichtingen en bewijsstukken, de kosten, het soort geschilbeslechtingsprocedure dat gebruikt wordt en alle andere relevante procedurele of organisatorische aangelegenheden.

93. De werkingsregels van een raadgevende commissie ingesteld in geval van gebrek aan overeenstemming in onderling overleg of van een commissie voor alternatieve geschillenbeslechting bevatten dezelfde gegevens waaraan worden toegevoegd (97).

(97) Artikel 11, § 2, lid 2, wet van 2 mei 2019.

- Het mandaat waarover de bevoegde autoriteiten van de lidstaten overeenstemming bereiken wat de te regelen juridische en feitelijke kwesties betreft.

- De vorm van het geschillenbeslechtingsorgaan: ofwel een raadgevende commissie, ofwel een commissie voor alternatieve geschillenbeslechting, alsmede het soort procedure voor de alternatieve geschillenbeslechting, indien de procedure verschilt van die van het onafhankelijke advies door een raadgevende commissie. De Belgische bevoegde autoriteit en de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten kunnen immers overeenkomen dat de commissie voor alternatieve geschillenbeslechting, elke geschilbeslechtingsprocedure of -techniek toepast om het geschilpunt op bindende wijze op te lossen (zie punten 77 en 78) en

- de logistieke regelingen voor de procedurehandelingen van de raadgevende commissie en het uitbrengen van haar advies.

3.3.3. Het ontbreken van werkingsregels (98)

(98) Artikel 11, §§ 3 en 4, wet van 2 mei 2019.

94. Indien de werkingsregels onvolledig zijn of de belanghebbende niet in kennis werd gesteld van deze werkingsregels, op datum van oprichting van de raadgevende commissie of de commissie voor alternatieve geschillenbeslechting, beschikken de vooraanstaande onafhankelijke personen en de voorzitter over een termijn van twee weken te rekenen vanaf deze datum om ze aan te vullen op basis van de door de Europese Commissie opgestelde standaardwerkingsregels (zie punten 92 en 93) en/of de belanghebbende daarvan in kennis te stellen.

Dienaangaande, wanneer een raadgevende commissie een advies moet uitbrengen over de beslechting van een geschilpunt na het nemen van een besluit van ontvankelijkheid van de klacht die geen aanleiding heeft gegeven tot een procedure voor onderling overleg (zie punt 65), wordt ze geacht te zijn ingesteld om haar advies uit te brengen bij het verstrijken van een termijn van 60 dagen te rekenen vanaf de kennisgeving van het besluit van ontvankelijkheid. Hieruit volgt dat de vooraanstaande onafhankelijke personen en de voorzitter beschikken over twee weken te rekenen vanaf het verstrijken van deze termijn om de werkingsregels aan te vullen en/of de belanghebbende daarvan in kennis te stellen.

95. Indien de vooraanstaande onafhankelijke personen en de voorzitter, binnen deze termijn van twee weken, geen overeenstemming hebben bereikt over de werkingsregels of de belanghebbende daarvan niet in kennis werd gesteld, kunnen de belanghebbenden een vordering in kortgeding instellen overeenkomstig artikel 1680, §§ 1 tot 5, van het Gerechtelijk Wetboek bij de rechtbank van eerste aanleg om een vonnis te bekomen dat bevel geeft tot toepassing van deze werkingsregels.

3.4. KOSTEN VAN DE PROCEDUREHANDELINGEN (99)

(99) Artikel 12, wet van 2 mei 2019.

96. Wanneer een raadgevende commissie of een commissie voor alternatieve geschillenbeslechting is ingesteld en behoudens de Belgische bevoegde autoriteit en de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten anders zijn overeengekomen in de werkingsregels, worden de hierna genoemde kosten gelijk over de betrokken lidstaten verdeeld:

- de uitgaven van de vooraanstaande onafhankelijke personen, die een bedrag vormen dat gelijk is aan het gemiddelde van de gebruikelijke terugbetaling aan hoge ambtenaren van de betrokken lidstaten, en

- de vergoeding van de vooraanstaande onafhankelijke personen. Deze is, indien van toepassing, beperkt tot 1 000 euro per persoon per dag voor iedere dag dat ene of de andere commissie bijeenkomt.

97. Er zal evenwel geen enkele vergoeding verschuldigd zijn indien de raadgevende commissie er niet in slaagt om een besluit te nemen aangaande de ontvankelijkheid van de klacht binnen een termijn van zes maanden te rekenen vanaf haar oprichting (100) of indien de raadgevende commissie of de commissie voor alternatieve geschillenbeslechting er niet in slaagt om een advies uit te brengen over de beslechting van een geschilpunt binnen een termijn van zes maanden te rekenen vanaf haar oprichting (101).

(100) Artikel 6, § 4, wet van 2 mei 2019.
(101) Artikel 14, § 4, wet van 2 mei 2019.

98. Voor zover de betrokken bevoegde autoriteiten het erover eens zijn in de werkingsregels, worden de bedoelde kosten van de procedurehandelingen (uitgaven en vergoeding) gedragen door de belanghebbende indien:

- deze laatste een kennisgeving van intrekking van de klacht heeft ingediend (zie punten 30, e.v.)

- de raadgevende commissie ingesteld na een besluit van afwijzing het besluit van afwijzing genomen door de bevoegde autoriteiten als gegrond beschouwt.

99. De kosten die de belanghebbende maakt, worden niet door de lidstaten gedragen.

3.5. INLICHTINGEN, BEWIJSMIDDELEN EN HOORZITTINGEN

100. De arbitragefase kan aanleiding geven tot uitwisseling van inlichtingen, bewijsmiddelen en hoorzittingen, hetzij op initiatief van de belanghebbende hetzij op verzoek van de ene of de andere commissie.

3.5.1. Inlichtingen en bewijsmiddelen

101. De belanghebbende kan, indien de betrokken bevoegde autoriteiten akkoord gaan, aan de raadgevende commissie of de commissie voor alternatieve geschillenbeslechting alle inlichtingen, bewijsmiddelen of stukken verschaffen die relevant zijn om tot een besluit te komen (102).

(102) Artikel 13, § 1, lid 1, wet van 2 mei 2019.

102. Op verzoek van de raadgevende commissie of van de commissie voor alternatieve geschillenbeslechting verschaffen de belanghebbende en de Belgische bevoegde autoriteit alle inlichtingen, bewijsmiddelen en stukken die relevant zijn om tot een besluit te komen (103).

(103) Artikel 13, § 1, lid 2, wet van 2 mei 2019.

103. De Belgische bevoegde autoriteit mag evenwel weigeren om de verzochte inlichtingen te verschaffen in de volgende gevallen (104):

- het verkrijgen van de inlichtingen impliceert dat administratieve maatregelen moeten worden genomen die in strijd zijn met de nationale wetgeving

- de inlichtingen zijn niet verkrijgbaar zijn op grond van de nationale wetgeving

- de inlichtingen hebben betrekking op handelsgeheimen, bedrijfsgeheimen, nijverheidsgeheimen, beroepsgeheimen of op een fabrieks- of handelswerkwijze

- de bekendmaking van de inlichtingen is in strijd met de openbare orde.

(104) Artikel 13, § 1, lid 3, wet van 2 mei 2019.

3.5.2. Hoorzittingen

104. De belanghebbende of zijn raadsman kunnen op eigen verzoek en met instemming van de betrokken bevoegde autoriteiten voor een raadgevende commissie of een commissie voor alternatieve geschillenbeslechting, worden gehoord (105).

(105) Artikel 13, § 2, lid 1, wet van 2 mei 2019.

105. De belanghebbende is gehouden te verschijnen of zich te laten vertegenwoordigen voor de raadgevende commissie of de commissie voor alternatieve geschillenbeslechting die zijn hoorzitting verzoekt (106).

(106) Artikel 13, § 2, lid 2, wet van 2 mei 2019.

4. Geheimhoudingsplicht

106. De leden van een raadgevende commissie of een commissie voor alternatieve geschillenbeslechting zijn bij het behandelen van alle informatie die zij verkrijgen in deze hoedanigheid gehouden tot volstrekte geheimhouding (107).

(107) Artikel 19, § 1, wet van 2 mei 2019.

107. De belanghebbende en zijn vertegenwoordiger zijn gehouden alle informatie, met inbegrip van kennis van documenten, die zij tijdens de procedurehandelingen krijgen, ongeacht de fase van de procedure, als vertrouwelijk te behandelen (108).

(108) Artikel 19, § 2, lid 1, wet van 2 mei 2019.

Met het doel deze vertrouwelijkheid te waarborgen, verzoekt de Belgische bevoegde autoriteit aan de belanghebbende en zijn vertegenwoordiger om een vertrouwelijkheidsverklaring af te leggen tijdens de procedure (109).

(109) Artikel 19, § 2, lid 2, wet van 2 mei 2019.

108. De schending van de geheimhoudingsplicht wordt overeenkomstig artikel 458 van het Strafwetboek, bestraft met gevangenisstraf van een jaar tot drie jaar en een geldboete van honderd euro tot duizend euro of met een van die straffen alleen (110).

(110) Artikel 20, wet van 2 mei 2019.

IV. DIVERSE BEPALINGEN

1. Wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992

1.1. WIJZIGING VAN ARTIKEL 358, § 1, 5°, VAN HET WIB 92

109. Artikel 358, § 1, 5°, WIB 92, is gewijzigd teneinde inkohiering van een belasting mogelijk te maken wanneer blijkt dat er nog een belasting verschuldigd is na een geschilbeslechtingsprocedure op grond van de wet van 2 mei 2019 (111).

(111) Artikel 21, wet van 2 mei 2019.

Artikel 358, § 1, 5°, WIB 92 luidt voortaan als volgt:

'§ 1. De belasting of de aanvullende belasting mag worden gevestigd, zelfs nadat de in artikel 354 bepaalde termijn is verstreken ingeval:

[…]

5° er na een procedure voor onderling overleg in toepassing van een internationale overeenkomst ter voorkoming van dubbele belasting of na een procedure in toepassing van het Verdrag ter afschaffing van dubbele belasting in geval van winstcorrecties tussen verbonden ondernemingen (90/436/EEG) van 23 juli 1990 of na een geschilbeslechtingsprocedure bedoeld in de artikelen 3, 4, 6, 10 of 15 van de wet van 2 mei 2019 tot omzetting van de Richtlijn (EU) 2017/1852 van de Raad van 10 oktober 2017 betreffende mechanismen ter beslechting van belastinggeschillen in de Europese Unie, nog belastingen verschuldigd zijn'.

1.2. WIJZIGING VAN ARTIKEL 376, § 3, 3°, VAN HET WIB 92

110. Daarnaast is artikel 376, § 3, 3°, WIB 92, aangepast teneinde een ontheffing van ambtswege mogelijk te maken wanneer een teveel aan belasting is vastgesteld na een geschillenbeslechtingsprocedure op grond van de wet van 2 mei 2019 (112).

(112) Artikel 22, wet van 2 mei 2019.

Artikel 376, § 3, 3°, WIB 92 luidt voortaan als volgt:

'§ 3. De directeur der belastingen of de door hem gedelegeerde ambtenaar verleent ook ambtshalve ontheffing:

[…]

3° van de teveel betaalde belasting die werd vastgesteld na een procedure van onderling overleg in toepassing van een internationale overeenkomst ter voorkoming van dubbele belasting of na een procedure in toepassing van het Verdrag ter afschaffing van dubbele belasting in geval van winstcorrecties tussen verbonden ondernemingen (90/436/EEG) van 23 juli 1990 of na een geschillenbeslechtingsprocedure bedoeld in de artikelen 3, 4, 6, 10 of 15 van de wet van 2 mei 2019 tot omzetting van de Richtlijn (EU) 2017/1852 van de Raad van 10 oktober 2017 betreffende mechanismen ter beslechting van belastinggeschillen in de Europese Unie.'

1.3. WIJZIGING AAN HET WETBOEK DIVERSE RECHTEN EN TAKSEN

111. Artikel 158/5 van het Wetboek diverse rechten en taksen is aangevuld met een paragraaf 3/1 teneinde teruggave mogelijk te maken van taksen op de effectenrekeningen in geval van een eindbeslissing in een geschillenbeslechtingsprocedure op grond van de wet van 2 mei 2019. In voorkomend geval ontstaat een recht op teruggave op de dag van de verzaking van het recht om enig rechtsmiddel aan te wenden (113).

(113) Artikel 23, wet van 2 mei 2019.

Indien de eindbeslissing van de Belgische bevoegde autoriteit die voorziet in de terugbetaling in België van een taks op een effectenrekening niet kan worden uitgevoerd omdat uit een vonnis of een arrest voortvloeit dat de raadgevende commissie of de commissie voor alternatieve geschillenbeslechting onvoldoende onafhankelijk was, kan de bedoelde taks vanzelfsprekend niet worden teruggegeven.

3. Wijziging aan het Wetboek der successierechten

112. Artikel 137, lid 1, van het Wetboek der successierechten is aangevuld met een punt 8 teneinde de verjaring in te voegen van de rechten, interesten en boeten, na de eindbeslissing in een geschillenbeslechtingsprocedure bedoeld in de wet van 2 mei 2019. Het is vereist dat de betrokkene heeft afgezien van het recht om enig rechtsmiddel aan te wenden en dat niet voortvloeit uit een vonnis of een arrest dat de raadgevende commissie of de commissie voor alternatieve geschillenbeslechting onvoldoende onafhankelijk was (114).

(114) Artikel 24, wet van 2 mei 2019.

113. Artikel 138 van het Wetboek der successierechten is aangevuld met twee leden teneinde de verjaring in te voegen van de eis tot teruggave der de rechten, interesten en boeten, na een procedure ter beslechting van belastinggeschillen bepaald in de wet van 2 mei 2019. Het is vereist dat de betrokken persoon heeft afgezien van het recht om enig rechtsmiddel aan te wenden en dat niet voortvloeit uit een vonnis of een arrest dat de raadgevende commissie of de commissie voor alternatieve geschillenbeslechting onvoldoende onafhankelijk was (115).

(115) Artikel 25, wet van 2 mei 2019.

V. INWERKINGTREDING

114. De wet van 2 mei 2019 is van toepassing op elke klacht die wordt ingediend vanaf 1 juli 2019 met betrekking tot geschillen inzake inkomsten of vermogen verkregen in een belastbaar tijdperk dat begint op of na 1 januari 2018 (116).

(116) Artikel 26, wet van 2 mei 2019.

VI. BIJLAGEN

Bron: Fisconetplus


Mots clés