De publieke financiën zijn een toetssteen van de waarheid. Ze halen uiteindelijk altijd de achterstand in op de retoriek, de ambities en de beloften. In dit opzicht vormen de Brusselse gemeenten vandaag een bijzonder treffende indicator van het structurele onevenwicht dat geleidelijk aan ons model van overheidsoptreden ondermijnt.
De behoeften blijven in alle richtingen toenemen: demografische druk, sociale urgenties, energietransitie, bouwverval, vraag naar veiligheid en nabijheid. Het gaat niet langer om conjuncturele fenomenen, maar om een permanente dynamiek. Daartegenover staan de middelen stil. De fiscale ruimte is verzadigd. De personenbelasting draagt al hoge bijkomende belastingen, de lokale belastingen – op parkeren, huisvesting, economische activiteit – zitten aan hun aanvaardbaarheidslimiet, en de onroerende voorheffing drukt zwaar op de lasten van de inwoners. Kortom, alles is al ingezet. Er blijft alleen nog dwang over.
Deze situatie, die we in de cijfers van vele Waalse gemeenten terugvinden en die gedetailleerd is geanalyseerd in de laatste studie van Belfius⁽¹⁾, raakt Brussel eveneens ten volle. En ze dwingt tot een eenvoudige, maar politiek moeilijk te aanvaarden vaststelling: we zullen niet langer alles kunnen financieren.
Gedurende tientallen jaren bestond de dominante politieke logica erin om op elke sociale vraag te antwoorden met een nieuw mechanisme, een nieuw instrument, een nieuwe uitgave. De politiek voegde toe, stapelde op, compenseerde. Dat werkte in een context van continue groei, met een nog mobiele fiscaliteit, een draaglijke schuld en een welvaartsstaat in expansiefase.
Dit model is vandaag uitgeput. Niet om ideologische redenen, maar om boekhoudkundige redenen.
Wat zich nu opdringt, is een andere grammatica van de publieke besluitvorming. Niet langer de accumulatie, maar de selectie. Niet langer de som van de ambities, maar de hiërarchisering van de doelstellingen. Besturen is niet langer verdelen. Het is kiezen. Het is niet langer eerst beloven, het is bovenal arbitreren.
We moeten erkennen dat dit onze collectieve reflexen verstoort. Het zit niet in onze politieke cultuur. Het debat blijft te vaak opgesloten in een steriele tegenstelling tussen degenen die “meer willen doen” en degenen die beweren “minder te willen doen”, alsof de centrale vraag niet is:wat doen we met wat we hebben?
Deze paradigmaverschuiving betreft niet één enkele politieke familie. Het gaat niet om een ideologisch verzuim van links, noch om een intellectuele overwinning van rechts. Het is een gegeven dat iedereen nu moet integreren.
Griekenland heeft dit op eigen kosten ondervonden, onder de regering van Syriza, gedwongen om in allerijl te hervormen. België is daar nog niet, maar de trajectorie is bekend: als men de dwang niet anticipeert, ondergaat men die. En hoe langer men de aanpassing uitstelt, hoe pijnlijker die wordt.
Vandaag worden de gemeentefinanciën kunstmatig in stand gehouden door uitzonderlijke maatregelen, zoals het Oxygeenplan. Deze steunmaatregelen zorgen, voor een tijd, voor het behoud van een schijnbaar evenwicht. Maar ze verhullen de realiteit van een onderliggend onevenwicht, versterkt door de explosie van de pensioenkosten en de progressieve overdracht van sociale verantwoordelijkheden – met name naar de OCMW’s – zonder structurele financiering in het vooruitzicht⁽²⁾.
Tegenover deze situatie bestaat een gemakkelijke reactie erin om nieuwe inkomsten te noemen. De belasting op meerwaarden op effecten keert met aandrang terug in het Belgische fiscale debat. Voorgesteld als een maatregel van rechtvaardigheid, slaagt ze er echter nauwelijks in om te overtuigen door haar reële draagwijdte. Het verwachte begrotingsrendement is laag – enkele honderden miljoenen euro’s –, onzeker in de uitvoering en potentieel riskant voor onze economische aantrekkelijkheid⁽³⁾.
Op zich is ze niet nutteloos. Maar ze is niet de oplossing voor de structurele crisis van onze publieke financiën. Ze is eerder een symbool dan een hefboom voor transformatie. Alsof de illusie iedereen past.
De conclusie is niet spectaculair. Ze is integendeel van een brutale soberheid: we moeten opnieuw leren besturen met eindige middelen. Dat veronderstelt niet om af te zien van overheidsoptreden, maar om het beter te beheren, te heroriënteren, het duidelijker en rigoureuzer te maken.
Deze ommezwaai kan zinvol zijn. Hij kan leiden tot coherenter beleid, transparantere begrotingen, meer verantwoorde keuzes. Hij vereist vooral dat we breken met de cultuur van de begrotings-illusie.
Het is niet langer tijd voor optellen. Het is tijd voor consolidatie. Niet uit straffende dwang, maar omdat politieke intelligentie zich morgen niet langer zal meten aan de getoonde generositeit van de projecten, maar aan hun vermogen om duurzaam binnen een houdbaar kader te passen.
De schok van de begrotingsrealiteit kan de aanleiding zijn tot een vorm van democratische maturiteit. De Belgische fiscaliteit, zoals ons hele openbare systeem, heeft geen nieuwe lapmiddelen nodig. Ze heeft een culturele verandering nodig. Een collectieve aanvaarding van het feit dat niet elke geuite behoefte noodzakelijkerwijs een opeisbaar recht is, en dat elke legitieme uitgave niet noodzakelijkerwijs een mogelijke uitgave is.
Het is geen tragedie. Het is geen nederlaag. Het is misschien gewoon de terugkeer naar de essentie van het politieke: kiezen, prioriteren, arbitreren. En dat niet uit berusting, maar weloverwogen.
Referenties
¹ Belfius Strategic Research, Financiële situatie 2025 van de lokale besturen in Wallonië en financiële uitdagingen van de gemeentelijke legislatuur 2025-2030, juni 2025
² Idem, zie met name de pagina’s gewijd aan de verantwoordelijkheidsbijdrage en de impact van de beperking van de werkloosheidsuitkeringen op de OCMW’s.
³ Zie Ontwerp van regeerakkoord 2025, Doc. parl., Kamer, DOC 56 0909/026, Titel 2, hoofdstuk 3, Afdeling 3 ; en Studie dienst van de Kamer, Impactnota over de belasting op meerwaarden op effecten, mei 2025.
Deze opinie is ook gepubliceerd in L'Echo in het frans