• FR
  • NL
  • EN

Krijtlijnen nieuwe meerwaardebelasting (en requiem voor de Reynders-taks)

Meer dan twee maanden na het regeerakkoord sijpelen de eerste krijtlijnen door van de verwachte solidariteitsbijdrage of meerwaardebelasting.

De eerste wetsontwerpteksten zoals publiek gedeeld door bepaalde politieke partijen zijn nog onderhevig aan politieke discussies en wijzigingen, maar geven alvast de krijtlijnen weer van de nieuwe meerwaardebelasting die vanaf 1 januari 2026 in werking zou treden.

1. Wie?

De hervormde meerwaardebelasting zou van toepassing zijn in de personenbelasting (ontwerp art. 90, eerste lid, 9° WIB) en de rechtspersonenbelasting (o.a., Belgische en internationale vzw’s, private stichtingen, universiteiten, etc.; ontwerp art. 222/1 WIB).

Hoewel beide inkomstenbelastingen toch verschillen van elkaar (wat historisch steeds zo is geweest), wordt de meerwaardebelasting blijkbaar meteen ook in de rechtspersonenbelasting ingevoerd. Dat is alleszins een bittere pil voor VZW’s en private stichtingen die jaarlijks reeds een vermogensbelasting van 0,45% betalen. In principe zou de impact op Belgische stichtingen-administratiekantoren alleszins beperkt zijn aangezien de meerwaarden op de gecertificeerde financiële activa al transparant worden belast bij de certificaathouders, althans indien de Certificeringswet van toepassing is.

2. Wat?

Er zou een meerwaardebelasting van toepassing zijn op de meerwaarden die gerealiseerd worden naar aanleiding van (i) de overdracht onder “bezwarende titel” van (ii) financiële activa. Het concept van ‘normaal beheer van privévermogen’ zou sneuvelen voor meerwaarden op deze financiële activa.

2.1 Financiële activa

Het begrip “financiële activa” zou gedefinieerd worden in art. 92, §1 WIB en zou vier afzonderlijke categorieën omvatten:

Onder financiële instrumenten zouden onder meer vallen: beursgenoteerde en niet-beursgenoteerde aandelen, obligaties, geldmarktinstrumenten, afgeleide producten (futures, swaps, opties, etc.), rechten van deelneming in instellingen voor collectieve belegging, ETF’s (trackers), emissierechten, etc.
Onder verzekeringsproducten zouden onder meer vallen: spaarverzekeringen (tak 21, tak 26) en beleggingsverzekeringen (tak 23) op voorwaarde dat ze op datum van de afkoop niet belastbaar zijn als roerend inkomen of beroepsinkomen. In ruil wordt de premietaks op die verzekeringen, die vandaag 2 % bedraagt, verlaagd naar 0,7 %. Ook vergelijkbare buitenlandse verzekeringen zouden onder de meerwaardetaks vallen.
Bepaalde financiële activa zouden niet onderworpen worden aan deze meerwaardetaks omdat deze al hun eigen specifieke belastingregime hebben ondergaan. Het zou onder meer gaan om pensioenfondsen en groepsverzekeringen waarmee werkgevers een aanvullend pensioen voor hun werknemers opbouwen, en pensioenspaarfondsen waarmee Belgen individueel kunnen sparen voor hun pensioen. Ook aandelen waarvoor belastingvermindering voor start-ups en kleine ondernemingen werd toegekend, zouden niet onderworpen zijn aan de meerwaardebelasting.

2.2 Overdracht onder bezwarende titel

Basisregel

Het regime zou enkel van toepassing zijn wanneer een meerwaarde naar aanleiding van een overdracht onder bezwarende titel gerealiseerd wordt buiten de beroepsactiviteit (ontwerp art. 90, eerste lid, 9° WIB). De overdrager moet een prijs ontvangen in ruil voor de financiële activa die hij overdraagt.
Bijgevolg zouden schenkingen, eigendomsoverdrachten bij overlijden (via wettelijke erfopvolging of testament), uitonverdeeldheidtredingen of inbrengen in de huwgemeenschap of in een doelgebonden onverdeeldheid geen aanleiding geven tot de nieuwe meerwaardebelasting.


Wat gebeurt er dan als de begiftigde, na schenking, aandelen verkoopt die hij/zij geschonken heeft gekregen? Op dat moment dient de begiftigde belasting te betalen op de meerwaarde berekend ten opzichte van de aanschaffingswaarde van de initiële schenker. Bij schenking moet er dus niet worden afgerekend, maar wordt de heffing als het ware uitgesteld totdat de begiftigde de meerwaarde realiseert. Dat is overigens in de huidige wetgeving ook reeds het geval (voor de zeldzame situaties waarin meerwaarden onder de huidige wetgeving belastbaar zijn).

Gelijkschakelingen

Verder lijken drie gebeurtenissen te worden gelijkgeschakeld met een overdracht onder bezwarende titel voor de toepassing van de meerwaardebelasting (ontwerp art. 92, §2 WIB):

Bij immigratie van een belastingplichtige naar België, en in geval van schenking van een niet-inwoner aan een Belgische inwoner wordt wél in een step-up voorzien (ontwerp art. 102, §3 WIB). Dat is op zich een goede zaak zeker voor wat betreft immigraties omdat anders ongewenste dubbele belasting kan ontstaan indien een inwoner immigreert uit een land dat tevens een exitheffing heeft.

Verder worden alle meerwaarden die worden gerealiseerd naar aanleiding van inbrengverrichtingen volledig vrijgesteld (ongeacht of al dan niet is voldaan aan de voorwaarden opgenomen in de fusierichtlijn; cf. ontwerp art. 95/1 WIB). Zoals voorheen wordt bij inbreng een belaste reserve in kapitaal gevormd op het niveau van de holding. Bij latere dividenduitkering is dan steeds 30% inkomstenbelasting verschuldigd. Dit blijft een moeilijk punt ingeval van inbreng van aandelen in KMO-vennootschappen die eerder liquidatiereserves hebben aangelegd en die – indien ze niet zouden inbrengen – over de nog te realiseren winsten liquidatiereserves kunnen blijven aanleggen (cf. Tiberghien - Versterking holdingregime? Niet voor KMO's!)

3. Algemeen regime van 10%, getrapt systeem voor aanmerkelijk belang en specifieke 33% voor interne meerwaarden

Er wordt voorzien in (i) een algemeen regime van 10%, (ii) een bijzonder getrapt regime voor aanmerkelijk belang participaties en (iii) een uitzonderingsregime voor interne meerwaarden (33%). Deze lijken elkaar uit te sluiten, zodat een overdracht maar onder één van deze drie regimes kan vallen. Dat is overigens in lijn met het principe van de typedwang

  • financiële instrumenten,
  • bepaalde verzekeringscontracten,
  • crypto-activa, en
  • valuta (m.i.v. beleggingsgoud).
    • (enkel) de uitkering bij leven van kapitalen en afkoopwaarden van levensverzekeringsovereenkomsten en kapitalisatieverrichtingen. De uitkering bij overlijden of bij een wijziging tussen beleggingsfondsen of verzekering zou geen meerwaardebelasting triggeren.

    • het overbrengen door een belastingplichtige van zijn fiscale woonplaats of zetel van fortuin naar het buitenland. Dit vormt een (nieuwe) exit taks op de latente meerwaarde van een financieel actief bij emigratie van de belastingplichtige en gaat allicht te ver in het kader van het Europees recht.

      Dat principe is op zich niet uniek: ook andere landen zoals Nederland, Frankrijk en Duitsland voorzien dergelijke systemen. Echter lijkt de wetgever van oordeel dat deze exitheffing op natuurlijke personen ook daadwerkelijk onmiddellijk geïnd kan worden, en dat het daarbij volstaat dat de belastingplichtige de mogelijkheid krijgt om gespreid te betalen om EU-conform te zijn. Dat is echter niet zo: aangaande de exitheffing die van toepassing is op natuurlijke personen heeft het Hof van Justitie reeds meerdere uitspraken gedaan, zo onder meer ook in de zaak De Lasteyrie du Saillant (C-9/02) en in de N-zaak (C470/04). De zaak De Lasteyrie du Saillant had betrekking op de Franse exitheffing waarbij het uitstel van betaling van de heffing aan strikte voorwaarden was onderworpen (zoals het stellen van zekerheid tot waarborg van de heffing). Het Hof oordeelde dat de Franse regeling in strijd was met de vrijheid van vestiging. Ook in de zaak N heeft het Hof geoordeeld dat het opleggen van een verplichting tot zekerheidsstelling in strijd was met de vrijheid van vestiging. Als het Hof een zekerheidsstelling tot waarborg van betaling al niet accepteert, dat zal dat a fortiori niet het geval zijn voor de gespreide betaling die in het voorliggende ontwerp wordt voorzien.
    • “enige overdracht aan een belastingplichtige niet-inwoner”. Dat betekent dat de schenking aan een niet-inwoner zou aanzien worden als een overdracht onder bezwarende titel en bijgevolg mogelijks de meerwaardebelasting met zich meebrengen. Ook hier kan de vraag worden gesteld of deze verschillende behandeling van schenkingen aan inwoners vs. niet-inwoners al dan niet discriminatoir is dan wel in strijd is met het Europees recht.
  • In het algemeen regime zou de meerwaarde worden belast aan 10% (ontwerp art. 90, eerste lid, 9°, c WIB). De belasting zou via een bronheffing worden geheven. Wel zou worden voorzien in een algemene voetvrijstelling van 10.000 EUR (ontwerp art. 96/2, 2° WIB). Het saldo van het niet-gebruikte deel zou één jaar overdraagbaar zijn.

    Binnen dit algemeen regime zou er worden voorzien in een vrijstelling voor de meerwaarde op financiële activa die gedurende ten minste 10 jaar ononderbroken in het bezit blijven. Hiermee zou men de administratieve lasten wat willen beperken en de normale en omzichtige persoon een incentive willen geven om lange termijnbeleggingen na te streven. Dit zou niet van toepassing zijn indien men onder het aanmerkelijk belang regime of uitzonderingsregime van de interne meerwaarden valt.

  • Er zou een bijzonder regime worden voorzien voor belastingplichtigen met een “aanmerkelijk belang” (ontwerp art. 90, eerste lid, 9°, b WIB). Heel concreet zou dat van toepassing zijn indien de belastingplichtige op enig tijdstip in de loop van tien jaar vóór de overdracht, alleen of samen met zijn echtgenoot of zijn afstammelingen, zijn ascendenten, zijn zijverwanten tot en met de vierde graad en die van zijn echtgenoot, rechtstreeks of onrechtstreeks minstens 20 % heeft bezeten van de aandelen of winstbewijzen in de vennootschap waarvan de aandelen of winstbewijzen worden overgedragen.
    Dit bijzonder “aanmerkelijk belang” regime zou voorzien in een jaarlijkse vrijstelling van een eerste schijf van 1 miljoen EUR meerwaarden (geïndexeerd bedrag voor aanslagjaar 2027), waarna de getrapte tarieven van 1,25%, 2,25%, 5% en 10% zouden worden toegepast :

  • Voorbeelden:

    • Twee ouders bezitten samen 50% van de aandelen van een vennootschap, terwijl hun twee kinderen elk respectievelijk 25% van de aandelen van die vennootschap bezitten. Met hun vieren bezitten ze dus 100% van de aandelen van de vennootschap. Gelet op de familiale banden zouden ze vallen onder het aanmerkelijk belang regime;

    • Een aandeelhouder hield in 2020 meer dan 20% van de aandelen van een vennootschap aan. Op het moment van de overdracht in 2027 is zijn deelneming onder deze drempel gezakt (vb. 15%). Aangezien hij op enig moment in de afgelopen tien jaar minstens 20% van de aandelen van de vennootschap heeft bezeten, zou hij vallen onder het aanmerkelijk belang regime;

    • Een aandeelhouder bezit rechtstreeks 5% van de aandelen van vennootschap X en 95% via een holdingvennootschap. Aangezien er rekening wordt gehouden met zowel directe als indirecte deelnemingen in vennootschap X voor de berekening van de drempel van 20%, zou hij voor zijn rechtstreekse deelneming van 5% vallen onder het aanmerkelijk belang regime.

  • Bij toepassing van het uitzonderingsregime blijven de interne meerwaarden gerealiseerd door verkoop integraal onderworpen aan een aanslagvoet van 33 % (ontwerp art. 90, eerste lid, 9°, a WIB), zie verder voor nadere toelichting hierover.

4. Belastbare basis en bepaling meerwaarde

De belastbare basis van de meerwaardebelasting zou het positieve verschil zijn tussen de ontvangen prijs voor de overgedragen financiële activa en de aanschaffingswaarde van die activa (ontwerp art. 102, §1 WIB). Kosten of belastingen zouden niet worden meegeteld bij de berekening van de meerwaarde. De eventuele minderwaarden op financiële activa zouden binnen hetzelfde belastbare tijdperk en dezelfde categorie in aftrek mogen worden genomen.


Er zouden specifieke regels worden opgelegd voor het bepalen van de aanschaffingswaarde voor verschillende soorten financiële activa:

  • Voor niet-beursgenoteerde financiële activa zou men specifieke regels voorzien om de aanschaffingswaarde per 31 december 2025 te bepalen, waarbij de hoogste van volgende waardes zou worden weerhouden (ontwerp art. 102, §4, 2° WIB):

    • Waarde gehanteerd bij een overdracht onder bezwarende titel tussen volstrekt onafhankelijke partijen, of bij oprichting of bij kapitaalverhoging gedurende 2025;

    • Waarde die voortvloeit uit een reeds gebruikte waarderingsformule uit een contract of contractueel aanbod van verkoopoptie (in werking op 1 januari 2026);

    • Eigen vermogen verhoogd met een bedrag van 4x de EBITDA zoals bepaald in het wetboek.

    De belastingplichtige krijgt wel de mogelijkheid om de waarde zelf aan te tonen middels een verslag opgesteld door een bedrijfsrevisor of gecertifieerd accountant. Men zou de tijd hebben tot eind 2026 om dergelijk waarderingsverslag te laten opstellen.

  • Voor beursgenoteerde financiële activa zou worden gekeken naar de laatste slotkoers van het jaar 2025 (ontwerp art. 102, §4, 1° WIB);

  • Aandelenoptiewet en prijsreductie (ontwerp art. 102, §1 WIB)

    • Voor aandelen of gelijkgestelde instrumenten die verkregen zijn binnen het kader van de Aandelenoptiewet van 26 maart 1999 zou de aanschaffingswaarde van het aandeel worden bepaald aan de hand van de waarde op het moment van de uitoefening van de optie. Voor opties onder de Aandelenoptiewet zou de aanschaffingswaarde van de optie worden bepaald aan de hand van de marktwaarde op het moment van mogelijke uitoefening van de optie.

    • Voor de aandelen of met aandelen gelijkgestelde instrumenten die werden ontvangen met prijsreductie onder de Aandelenoptiewet of anderszins zou de aanschaffingswaarde worden bepaald aan de hand van de waarde van het aandeel of met aandelen gelijkgestelde instrument op het moment van verwerving.


Indien de aanschaffingswaarde hoger zou zijn dan de waarde op 31 december 2025, zou deze hogere waarde worden gehanteerd, mits de belastingplichtige dit kan bewijzen. De belasting zou zijn beperkt tot België en alleen gelden voor de meerwaarde die is gerealiseerd terwijl de belastingplichtige rijksinwoner was.


Indien de belastingplichtige meerdere financiële activa van dezelfde aard aanhoudt zou het gewogen gemiddelde als de aanschaffingswaarde worden weerhouden.

Er zou een specifieke berekeningsmethode worden voorzien voor meerwaarden uit levensverzekeringsovereenkomsten (ontwerp art. 102, §2 WIB). Daarbij zou worden uitgegaan van het positieve verschil tussen de kapitalen of de uitgekeerde afkoopwaarde en het totaal van de gestorte premies. Daarnaast zou er een afzonderlijke berekeningsmethode worden voorzien voor de exit-tax situaties.

5. Interne meerwaarden belast aan 33%

Er zou in een specifiek regime worden voorzien voor de interne meerwaarden gerealiseerd bij een verkoop, om te vermijden dat dergelijke verrichtingen aantrekkelijker zouden worden door de afschaffing van de notie van normaal beheer van een privévermogen voor financiële activa.

Eind 2016 werd artikel 184, vierde lid WIB al aangepast door geen step up meer te creëren bij een inbreng van aandelen. De interne meerwaarden gerealiseerd bij verkoop werden in principe vrijgesteld tenzij ze het normaal beheer van privévermogen te buiten gingen. In de praktijk waren er in bepaalde gevallen discussies over het eventueel misbruikelijk karakter. Om hieraan tegemoet te komen, voorzien de teksten in een speciale regeling zoals die reeds eerder door de Dienst Voorafgaande Beslissingen werd toegepast.

Wanneer een meerwaarde op aandelen wordt gerealiseerd door een belastingplichtige door de overdracht van zijn aandelen aan een vennootschap waarover hijzelf of samen met zijn echtgenoot of zijn afstammelingen, zijn ascendenten, zijn zijverwanten tot en met de tweede graad en die van zijn echtgenoot rechtstreeks op onrechtstreeks controle uitoefent zoals bedoeld in artikel 1:14 van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen, zou voortaan de volledige gerealiseerde meerwaarde automatisch en volledig worden onderworpen aan een afzonderlijke aanslagvoet van 33 %.

Denk bijvoorbeeld aan een natuurlijke persoon X die 100% aandeelhouder is van een operationele vennootschap, en die zijn/haar aandelen verkoopt aan een holdingvennootschapp waarin X, alleen of samen met zijn/haar naaste familie de meerderheid van de aandelen aanhoudt en (gezamenlijk) de controle over de overnemende vennootschap heeft. Het moet niet gaan om een verkoop van 100% van de aandelen, aangezien het enige criterium is of er controle wordt uitgeoefend op de overnemende holdingvennootschap.

6. Inhouding via bronheffing – mogelijkheid tot discretie?

Onder het algemeen regime zou de nieuwe meerwaardebelasting in principe als bronheffing worden ingehouden via de in België gevestigde tussenpersonen (ontwerp art. 261, eerste lid, 5° WIB en ontwerp art. 269, §1, 5° WIB). De voetvrijstelling van 10.000 EUR of vrijstelling van de meerwaarde op aandelen die meer dan 10 jaar in het bezit zijn, kan dan worden geclaimd via de aangifte. Op die manier is er nog een opening gelaten om de discretie te vrijwaren, maar gaat deze discretie gepaard met het verlies van de vrijstellingen.

De aanmerkelijk belang heffing en afzonderlijke taxatie voor interne meerwaarden lijken in een eerste lezing via de aangifte te verlopen.

7. Inwerkingtreding: 1 januari 2026 met vrijstelling van historische meerwaarden

De nieuwe regeling zou van toepassing zijn op de meerwaarden die worden gerealiseerd vanaf 1 januari 2026. De historisch opgebouwde meerwaarden zouden niet worden geviseerd onder de nieuwe meerwaardebelasting.

Zoals hoger vermeld, de meerwaarde gerealiseerd op financiële activa die werden verworven vóór 1 januari 2026, zou worden berekend rekening houdende met de waarde van deze financiële activa op 31 december 2025 als verkrijgingsprijs. Indien de aanschaffingswaarde hoger is dan de waarde op 31 december 2025 zou de aanschaffingswaarde worden weerhouden voor zover deze wordt bewezen door de belastingplichtige.

8. Geen discussie abnormaal beheer voor financiële activa, 16,5% taxatie of Reynderstaks meer

  • Met de invoering van de nieuwe meerwaardebelasting zou de discussie inzake abnormaal beheer van privévermogen in het kader van financiële activa worden afgeschaft. Meerwaarden gerealiseerd buiten het kader van het normale beheer van het privévermogen van de belastingplichtige, zouden onderworpen blijven aan de belastingheffing van 33% wanneer ze zouden betrekking hebben op portefeuillewaarden of roerende voorwerpen die niet als financiële activa in de betekenis van de meerwaardebelasting beschouwd worden (bijv. kunstvoorwerpen). De discussie inzake abnormaal beheer zou dus nog niet voor alle activa van de baan zijn.
  • Ook de belasting van 16,5% bij verkopen van een aanmerkelijk belang aan een niet-EER vennootschap wordt opgeheven.

  • Om een dubbele belasting op fondsen te vermijden wordt de Reynderstaks (artikel 19bis WIB) - van toepassing op fondsen die meer dan 10 procent in schuldvorderingen beleggen - afgeschaft. Dit valt toe te juichen aangezien dit complexe regime in de praktijk voor veel discussies zorgde.

9. What’s next?


De ontwerpteksten zullen naar verwachting nog onderhevig zijn aan politieke discussies en de praktische uitwerking. Wordt ongetwijfeld vervolgd!

Mots clés

Articles recommandés

Naar een toekomstbestendige digitale sociale zekerheid – e-GOV 3.0

Het nieuwe bewijsrecht doet haar intrede in fiscalibus en haalt de fiscus uit haar luie zetel!